ECLI:NL:CRVB:2004:AP3704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid tot arbeid en uitkering op basis van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om de vraag of de appellant, die een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) ontzegd is, terecht door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is beoordeeld als niet (meer) ongeschikt voor het verrichten van zijn arbeid. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 mei 2001, waarin hem werd meegedeeld dat hij op en na 14 mei 2001 geen recht op uitkering had. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat hij niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. De rechtbank Leeuwarden had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. De Raad heeft bijzondere aandacht besteed aan het advies van de orthopedisch chirurg dr. J.W. Schimmel, die in zijn rapporten concludeerde dat de appellant, gezien de toestand van zijn linkerknie, vooral geschikt was voor zittend werk. De Raad heeft vastgesteld dat de functie van frezer, die appellant eerder vervulde, voornamelijk een staande functie is, wat in strijd is met de medische adviezen.
De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit, dat door de rechtbank in stand was gelaten, vernietigd moet worden. De Raad heeft de gedaagde, het Uwv, veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg op € 322,- heeft begroot. Tevens is bepaald dat het Uwv het door de appellant gestorte griffierecht van € 109,23 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 9 juni 2004.