ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4607 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijstand wegens schending inlichtingenplicht en onmachtigheid Nederlandse taal

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.H.F. de Jong, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 juli 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 juli 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat betrekking had op de afwijzing van een verzoek om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Appellante had op 16 juni 2000 een aanvraag ingediend, maar is niet verschenen op een vervolggesprek op 3 juli 2000 en heeft ook het inlichtingenformulier niet volledig ingevuld en ondertekend. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet op het gesprek is verschenen en de benodigde documenten niet heeft ingediend. Appellante voerde aan dat zij de Nederlandse taal niet goed beheerst en dat gedaagde zich had moeten vergewissen van haar begrip. De Raad oordeelde echter dat appellante, indien zij de vereisten niet begreep, zelf hulp had moeten zoeken. Bovendien had zij in het verleden met hulp van contactpersonen wel aanvragen kunnen indienen voor andere uitkeringen.

De Raad concludeerde dat er geen reden was om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien. De afwijzing van het verzoek om bijstand werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De Raad benadrukte dat appellante haar inlichtingenplicht had geschonden, waardoor gedaagde niet in staat was om haar recht op bijstand vast te stellen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/4607 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 juli 2002, reg.nr. 01/1172.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere informatie verstrekt.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 juli 2004, waar voor appellante is verschenen mr. De Jong, en waar gedaagde zich - met bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 16 juni 2000 een verzoek om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) ingediend. Aan appellante is naar aanleiding hiervan een formulier uitgereikt met een uitnodiging voor een vervolggesprek op 3 juli 2000. Voorts is appellante verzocht een aantal op dat formulier aangekruiste stukken mee te nemen.
Bij besluit van 19 oktober 2000 heeft gedaagde de aanvraag van 16 juni 2000 afgewezen op de grond dat appellante, zonder opgaaf van redenen, niet is verschenen op de afspraak van 3 juli 2000 en ook het inlichtingenformulier niet volledig heeft ingevuld en ondertekend. Hierdoor heeft gedaagde het recht op bijstand niet kunnen vaststellen.
Het tegen het besluit van 19 oktober 2000 gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 mei 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het besluit van 8 mei 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vaststaat dat appellante niet op het gesprek van 3 juli 2000 is verschenen noch de haar uitgereikte inlichtingenformulieren ingevuld en ondertekend en met de daarbij behorende bewijsstukken heeft overgelegd.
De Raad is voorts niet gebleken dat appellante na 3 juli 2000, ook niet hangende de bezwaarprocedure, deze gegevens alsnog aan gedaagde heeft verstrekt. Appellante heeft hiermee de in artikel 65, eerste lid, van de Abw vervatte inlichtingenplicht geschonden als gevolg waarvan gedaagde haar recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Gedaagde heeft naar het oordeel van de Raad dan ook terecht de afwijzing van het onderhavige verzoek om bijstand in zijn besluit van
8 mei 2001 gehandhaafd.
De grief dat appellante amper Nederlands spreekt zodat gedaagde zich had dienen te vergewissen of appellante begreep waaraan zij diende te voldoen, brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat uit de stukken niet is gebleken dat appellante naar gedaagde toe heeft aangegeven niet te begrijpen wat van haar werd verlangd, had het naar het oordeel van de Raad op de weg van appellante gelegen om, indien zij dit inderdaad niet had begrepen, ter zake hulp te zoeken om daarover helderheid te verkrijgen. Dit klemt des temeer nu uit de stukken is gebleken dat appellante in het verleden in staat was om met behulp van contactpersonen een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet en de Ziektewet aan te vragen, terwijl appellante voorts in staat is geweest om naar aanleiding van de onderhavige afwijzing een rechtshulpverlener in te schakelen.
In hetgeen overigens namens appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.