ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7368
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- M.H.A. Jenniskens
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de juistheid van het belastbaarheidspatroon
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die aanvankelijk was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had de arbeidsongeschiktheid van appellant herzien naar 25 tot 35% op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad overweegt dat de belastbaarheid van appellant, zoals vastgesteld in het belastbaarheidspatroon van 28 maart 2001 door verzekeringsarts B.G.M. Simons, niet is overschat. De beschikbare gegevens bieden voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding. De Raad concludeert dat appellant terecht in staat is geacht om de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, en dat de verdiencapaciteit van appellant in de klasse 25 tot 35% valt.
De Raad wijst de grief van appellant af dat de herziening van zijn uitkering onbegrijpelijk is, omdat zijn medische beperkingen niet zijn gewijzigd. Ook wordt er geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, ondanks de geuite bezwaren over de taalvaardigheid van appellant. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen reden om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).