ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2820 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 15%

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van de appellant, die voorheen een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% had. De intrekking vond plaats per 31 juli 2000, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% zou zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld na een hoger beroep dat was ingesteld door de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. A.C.R. Molenaar. De gedaagde partij was de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

De rechtbank 's-Gravenhage had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad heeft de zaak op 29 juni 2004 behandeld, waarbij zowel de appellant als de gedaagde partij vertegenwoordigd waren. De Raad heeft de medische gegevens en rapportages beoordeeld, waaronder het belastbaarheidspatroon van 1 maart 2000, opgesteld door verzekeringsarts D.M.C. Breesnee, en de beoordeling door bezwaarverzekeringsarts L. Th. Schonagen.

De Raad concludeert dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bieden over de gezondheidstoestand van de appellant op de relevante datum. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een nader medisch onderzoek en oordeelt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.W. Schuttel, met M.H.A. Jenniskens als griffier, op 10 augustus 2004.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/2820 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 5 juni 2000 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 31 juli 2000 ingetrokken, onder overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% was.
Bij besluit van 12 oktober 2000, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ‘s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 6 mei 2002, reg.nr. AWB 00/11644 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 juni 2004, waar voor appellant is verschenen mr. Molenaar voornoemd en waar namens gedaagde is verschenen mr.drs. A.J. Verdonk, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 31 juli 2000, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor de werkzaamheden behorende bij de functie van administratief medewerker bij een woningcorporatie, zijnde de functie waarin appellant laatstelijk werkzaam is geweest.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling overweegt de Raad dat de belastbaarheid van appellant met het belastbaarheidspatroon van 1 maart 2000, opgemaakt door de verzekeringsarts D.M.C. Breesnee, en in bezwaar na onderzoek door bezwaarverzekeringsarts L. Th. Schonagen akkoord bevonden, niet is overschat.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Ten aanzien van de namens appellant in hoger beroep overgelegde Rapportage Medisch Advies met aanvulling na een heronderzoek op 15 mei 2002 door registerverzekeringsarts J. Biersteker overweegt de Raad dat, nog daargelaten dat in deze rapportage geen inzicht in en onderbouwing van het uitgevoerde onderzoek en de daaruit voortvloeiende conclusies wordt gegeven, het (her)onderzoek en de conclusies in die rapportage geen betrekking hebben op 31 juli 2000, de in geding zijnde datum. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de Raad geen aanleiding ziet een nader medisch onderzoek te laten verrichten.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2004.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M.H.A. Jenniskens.