ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3565 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor dagopvang en duurzame gebruiksgoederen

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.M. Houben, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had eerder de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van dagopvang voor ouderen en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen, zoals een koelkast, bed en matras, bevestigd. De aanvraag was ingediend op 8 december 2000, maar de gemeente Utrecht had deze afgewezen op 10 januari 2001, met de motivering dat de kleindochter van appellante, die de zorg verleende, geen verifieerbare activiteiten had verricht en dat de overgelegde kwitanties onvoldoende bewijs vormden voor de gemaakte kosten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 13 juli 2004, waarbij appellante werd bijgestaan door haar zoon en advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet kon aantonen dat zij daadwerkelijk kosten had gemaakt voor de dagopvang en dat de duurzame gebruiksgoederen waren aangeschaft voordat de aanvraag om bijstand was ingediend. De Raad concludeert dat de gemeente terecht de bijzondere bijstand heeft geweigerd, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van de Algemene bijstandswet (Abw). De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen.

Uitspraak

02/3565 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Houben, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 mei 2002, reg. nr. SBR 01/1127.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 juli 2004, waar voor appellante haar zoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Schadd, advocaat te Utrecht, terwijl gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. F. Poort, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Op 8 december 2000 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van dagopvang voor ouderen en in de kosten van een koelkast, een bed en een matras.
Bij besluit van 10 januari 2001 heeft gedaagde afwijzend op deze aanvraag beslist. Bij besluit van 15 mei 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 10 januari 2001 ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daartoe wat betreft de kosten van dagopvang onder meer overwogen dat de door appellantes kleindochter verrichte opvang- en verzorgingsactiviteiten niet verifieerbaar zijn nu die activiteiten binnen de familie plaatshebben en voorts de overgelegde kwitanties onvoldoende bewijs vormen dat er voor die activiteiten is betaald. Bijzondere bijstand in de kosten van de duurzame gebruiksgoederen is geweigerd omdat in de financiering van de kosten daarvan is voorzien en de betreffende goederen zijn aangeschaft voordat de aanvraag om bijzondere bijstand werd ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 15 mei 2001 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt het volgende.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onvermin-derd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Voorwaarde om het recht op bijzondere bijstand geldend te maken is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen.
Naar het oordeel van de Raad heeft appellante niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk kosten voor aan haar verleende dagopvang heeft gemaakt.
De door appellante overgelegde kwitanties van contante betalingen van f 250,--
of f 300,-- aan haar kleindochter voor dagopvang of verzorging over de maanden september 2000 tot en met december 2000 kunnen niet als zodanige objectieve en veri-fieerbare gegevens worden aangemerkt. Met betrekking tot de dagopvang kan derhalve niet worden gesproken van kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
Wat betreft de duurzame gebruiksgoederen is de Raad met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat voor de kosten daarvan geen bijzondere bijstand kan worden verleend omdat in die kosten is voorzien.
Ten aanzien van deze kosten is derhalve niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
Met het voorgaande is gegeven dat gedaagde terecht geweigerd heeft bijzondere bijstand te verlenen in de kosten van dagopvang en van duurzame gebruiksgoederen.
Het hoger beroep kan dan ook niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en mr. drs. J.Th. Wolleswinkel en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van mr. I.D. Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2004.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) I.D. Veldman.
EK1808