ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2228 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. F.J. ten Seldam, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Haarlem. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de terugvordering van een renteloze lening van f 2.900,-- die aan appellante was verstrekt als bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten. De lening was toegekend op 10 oktober 1996, maar appellante had in 2000 aangegeven niet gehouden te zijn tot terugbetaling. Het College vorderde het bedrag terug op basis van artikel 83, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, omdat appellante niet aan haar terugbetalingsverplichtingen had voldaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het bedrag van f 2.900,-- onmiskenbaar was verstrekt als bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening. De Raad oordeelde dat het College verplicht was tot terugvordering, aangezien appellante niet aan haar verplichtingen had voldaan. De Raad verwierp ook de grief van appellante met betrekking tot een eventuele tegenvordering, omdat de wijze van invordering in deze procedure niet aan de orde was.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 augustus 2004.

Uitspraak

02/2228 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. F.J. ten Seldam, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 4 april 2002, reg.nr. Awb 01-386.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met het geding met reg.nr. 02/4422 NABW, behandeld ter zitting van 6 juli 2004, waar namens appellante is verschenen mr. Ten Seldam en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door C.N. Valkering, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. Na de sluiting van het onderzoek zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft op 14 mei 1996 verzocht om bijzondere bijstand in verband met herinrichtingskosten. Vervolgens heeft appellante op 9 augustus 1996 een verklaring ondertekend, inhoudend dat appellante aan de Dienst Welzijn een bedrag van f 2.900,-- schuldig is wegens herinrichtingskosten. Bij besluit van 10 oktober 1996 is aan appellante bij wijze van bijzondere bijstand een renteloze lening van f 2.900,-- toegekend, ter betaling van verhuis- en inrichtingskosten.
Bij brief van 10 mei 2000 heeft gedaagde onder meer het volgende aan appellante medegedeeld:
"Bij nadere bestudering van uw dossier hebben wij besloten verder af te zien van inning van onze vorderingen van f 6877,68 en f 6033,15. Als gevolg hiervan resteert dan nog een vordering van f 2900,-. Dit betreft een op 10-10-96 verstrekte geldlening voor verhuis- en inrichtingskosten. (…)
Voor de aflossing van de vordering van f 2900,- stellen wij een bedrag vast van f 108,- per maand. Met ingang van 1-5-2000 wordt u maandelijks een acceptgiro toegestuurd. U wordt verzocht met gebruikmaking van deze acceptgiro te betalen. (…)"
Namens appellante is vervolgens bij brief van 16 augustus 2000 aan gedaagde te kennen gegeven dat appellante niet gehouden is dit bedrag terug te betalen.
Bij besluit van 24 augustus 2000 heeft gedaagde het openstaande bedrag van f 2.900,-- met toepassing van artikel 83, eerste lid, van de Algemene bijstandswet teruggevorderd. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 januari 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 april 2002 het beroep tegen het besluit van 30 januari 2001 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad overweegt als volgt.
In de eerste plaats stelt de Raad vast dat het in geding zijnde bedrag van f 2.900,--onmiskenbaar is verstrekt als bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze lening. Zowel de door appellante op 9 augustus 1996 ondertekende verklaring als de inhoud van het besluit van 10 oktober 1996 laten redelijkerwijs geen andere uitleg toe.
Op grond van artikel 83, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is gedaagde gehouden de kosten van bijstand verleend in de vorm van geldlening van de belanghebbende terug te vorderen, indien hij de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.
Niet in geschil is dat appellante niet aan haar verplichting tot terugbetaling, zoals deze is vastgesteld bij brief van 10 mei 2000, heeft voldaan. Daaruit volgt dat gedaagde verplicht was tot terugvordering over te gaan. Van dringende redenen om daarvan af te zien is de Raad niet gebleken.
Appellantes grief met betrekking tot verrekening van een (eventuele) tegenvordering slaagt evenmin. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de wijze waarop het terug te vorderen bedrag wordt ingevorderd in dit geding niet aan de orde is.
Gelet op het voorgaande moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.