ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2937 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WUBO-uitkering wegens gebrek aan lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van oorlogscalamiteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van Berkel, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser, geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiapperiode. De aanvraag werd afgewezen op 7 februari 2003, en dit besluit werd later gehandhaafd. De verwerende partij stelde dat, hoewel eiser was blootgesteld aan oorlogsgeweld, er geen bewijs was van blijvende invaliditeit door lichamelijk of psychisch letsel als gevolg van de ondervonden oorlogscalamiteiten.

De Raad oordeelde dat de adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de afwijzing ondersteunden, adequaat waren. Deze adviezen gaven aan dat er wel sprake was van psychische invaliditeit, maar dat deze niet direct kon worden toegeschreven aan de oorlogservaringen zoals bedoeld in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit, en dat het besluit in rechte kon standhouden. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een causaal verband tussen de oorlogservaringen en de gezondheidsklachten, en bevestigt dat de beoordeling van medische gegevens cruciaal is in dergelijke zaken. De Raad heeft de zaak behandeld op 8 juli 2004, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van de verwerende partij aanwezig waren. De uiteindelijke beslissing was dat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

03/2937 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 28 mei 2003, kenmerk JZ/O/2003/313, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 8 juli 2004. Aldaar is voor eiser verschenen zijn gemachtigde
mr. Van Berkel voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in november 2001 bij verweerster een aanvraag ingediend, primair ertoe strekkend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Dit verzoek heeft eiser gebaseerd op gezondheidsklachten, waaronder met name psychische klachten, die naar zijn mening een gevolg zijn van zijn oorlogservaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en de daarop volgende, zogenoemde Bersiapperiode.
Verweerster heeft deze aanvraag van eiser afgewezen bij besluit van 7 februari 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat eiser weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d en f, van de Wet - te weten het getuige zijn van executies tijdens zijn verblijf in het MVO-kamp tijdens de Bersiapperiode - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogscalamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit.
Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen berusten op vanwege verweerster ingesteld onderzoek van eiser door de arts J. Husken en op bij de eiser behandelend huisarts ingewonnen informatie. In deze adviezen is aangegeven dat bij eiser wel sprake is van psychische invaliditeit, met als diagnose dysthemie, maar dat die niet zozeer is toe te schrijven aan calamiteiten in de zin van de Wet, met inbegrip van de daarbij ingevolge het zogenoemde SOT-beleid te betrekken oorlogsgebeurtenissen, maar aan zijn betrokkenheid bij de Molukse kwestie in zijn algemeenheid alsmede zijn ervaringen op Celebes toen hij, na de soevereiniteits-overdracht, met een groep jeugdigen militaire operaties heeft moeten uitvoeren.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
De voorhanden medische gegevens bevatten geen aanknopingspunt voor de opvatting dat wel van verband in de zin van de Wet met de in aanmerking te nemen oorlogscalamiteiten kan worden gesproken. De Raad ziet in de verklaringen van eiser zelf, zoals met name opgenomen in het terzake van eisers aanvraag opgemaakte Sociaal Rapport en in het onder- zoeksrapport van de arts Husken, met name voorop staan eisers ervaringen op Celebes na de souvereiniteitsoverdracht.
Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat eiser voor zijn psychische klachten niet onder medische behandeling is, bieden de voorhanden gegevens ook onvoldoende grondslag voor het, namens eiser bepleite, oordeel dat verweerster ten onrechte geen externe psychiatrische expertise heeft ingewonnen.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) J.P. Schieveen.