ECLI:NL:CRVB:2004:AQ9208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4278 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-terugvordering na verstrijken beslistermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het betreft een terugvordering van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H. Goedegebure, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 8 juli 2002, waarin de rechtbank oordeelde dat het besluit van het Uwv om een bedrag van € 10.645,26 terug te vorderen, terecht was genomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 14 juli 2004.

De Raad oordeelt dat het besluit van het Uwv om de terugvordering te effectueren niet vernietigd hoeft te worden, ondanks het argument van appellant dat het besluit na het verstrijken van de beslistermijn is genomen. De rechtbank had eerder al overwogen dat dit argument niet voldoende was om tot vernietiging van het besluit over te gaan. De Raad onderschrijft deze overwegingen en concludeert dat er geen aanleiding is om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen schade heeft ondervonden door het uitblijven van het besluit op bezwaar en dat er geen andere grieven zijn aangevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door de Centrale Raad van Beroep, met mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. C.P.J. Goorden als leden, in aanwezigheid van griffier P. Boer.

Uitspraak

02/4278 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I.ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. H. Goedegebure, advocaat te Tholen, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 8 juli 2002 tussen partijen gegeven uitspraak, reg.nr. 01/2981 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 14 juli 2004, waar appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Goedegebure, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.B. Snoek, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
1.1. Bij besluit van 8 mei 2001 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar tegen het besluit van 11 februari 2000, waarbij het bedrag van € 10.645,26 (f 23.459,06) wegens onverschuldigd betaalde uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant is teruggevorderd, ongegrond verklaard.
1.2 Bij besluit van 20 juli 2000 heeft gedaagde de aflossingstermijnen gesteld op € 61,93 (f 136,48) per maand en bepaald dat appellant het bedrag van € 10.113,30 (f 22.286,77) netto uit eigen middelen moet voldoen.
1.3 Bij besluit van 5 november 2001 (het bestreden besluit) heeft gedaagde het tegen het besluit van 20 juli 2000 ingediende bezwaar.
2.1 Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is in de eerste plaats overwogen dat het argument van appellant dat hij in de door gedaagde in aanmerking genomen periode niet heeft gewerkt, in de procedure terzake van het hier bestreden besluit niet aan de orde is. Voorts heeft de rechtbank omtrent de grief van de gemachtigde van appellant dat het bestreden besluit is genomen na het verstrijken van de beslistermijn, overwogen daarin geen aanleiding te zien om tot vernietiging van het bestreden besluit over te gaan.
3.1 In hoger beroep is namens appellant er wederom op gewezen dat appellant ontkent in bedoelde periode werkzaam te zijn geweest, althans niet in de aangenomen omvang, althans daarvoor geen gelden heeft ontvangen.
3.2 Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank daaromtrent juist geoordeeld en hij onderschrijft te vermelde overweging in de aangevallen uitspraak dan ook geheel.
4.1 De gemachtigde van appellant heeft zich in hoger beroep opnieuw op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd op de grond dat dit is genomen met overschrijding van de beslistermijn.
4.2 Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat die grief niet slaagt. Niet alleen kan er niet aan worden voorbij gegaan dat die gemachtigde heeft verzocht te wachten tot op het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit was beslist, maar bovenal is niet gesteld noch gebleken dat appellant schade heeft ondervonden door het uitblijven van het besluit op bezwaar. Ter zitting van de Raad is tot slot van de zijde van gedaagde bevestigd dat nog steeds niet tot invordering is overgegaan.
4.1 Andere grieven zijn niet aangevoerd, zodat uit het vorenstaande voortvloeit dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.2 De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het 18 augustus 2004.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) P. Boer.
RB1008