ECLI:NL:CRVB:2004:AQ9875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Faillissement werkgever en weigering overname betalingsverplichtingen onder de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de weigering om de betalingsverplichtingen van zijn failliete werkgever over te nemen. Appellant, geboren op 1 januari 1960 en van Turkse nationaliteit, had op 12 augustus 1996 een dienstverband bij de werkgever. Na een aanvraag voor een verblijfsvergunning, die aanvankelijk werd afgewezen, kreeg hij op 4 december 1998 alsnog toestemming om in Nederland te verblijven en te werken.
Op 3 november 1998 verzocht appellant het Uwv om de betalingsverplichtingen van zijn werkgever over te nemen, omdat deze op 5 oktober 1998 failliet was verklaard. Het Uwv weigerde dit, met het argument dat appellant geen werknemer was in de zin van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank Amsterdam onderschreef dit standpunt in haar uitspraak van 2 april 2001.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd de betalingsverplichtingen over te nemen. De Raad stelt vast dat appellant op 5 oktober 1998 rechtmatig in Nederland verbleef en dat hij voor die datum al geruime tijd in loondienst was. De Raad concludeert dat appellant vanaf 1 juli 1998 ten onrechte niet als werknemer onder de WW werd aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het Uwv wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze overwegingen.
Daarnaast wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedragen, en moet het Uwv het gestorte recht van € 104,37 aan appellant vergoeden.