het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 augustus 2003, nr. AW 02/335, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is desgevraagd nog informatie verstrekt.
Het geding is behandeld ter zitting van 5 augustus 2004 waar namens appellant is verschenen mr. P.R.M. Berends-Schellens, werkzaam bij Capra, en W. Groen, werkzaam bij de gemeente Alkmaar. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. A.R. Noorman.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 4 juli 2001 heeft appellant gedaagde medegedeeld dat in het kader van een reorganisatie zijn functie van medewerker interne dienst bij de sector Procesbeheer en Interne Dienst van de Bestuursdienst met ingang van 1 juli 2000 is opgeheven en dat hij per deze datum is herplaatst in de functie van medewerker huisvesting bij de afdeling Huisvesting en Services van de sector Facilitair. Het niveau van deze functie is hierbij vastgesteld op M4. Blijkens het desbetreffende ontwerpadvies inzake functiewaardering houdt dit in dat de functie waarin gedaagde is herplaatst, is ingedeeld in de hoofdfunctie-klasse middelbaar. Wat de zogeheten secundaire factoren betreft zijn voor applicatie-kennis geen punten en voor handelingsvrijheid twee punten toegekend. Voor keuze-mogelijkheden alsook voor contacten is één punt toegekend. Een en ander leidde tot indeling van de functie in functieschaal 7 met uitloopschaal 8. Voorts is gedaagde bericht dat hij de salarisschaal 8, die hem vanaf september 1998 is toegekend, behoudt.
Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen de in het besluit van 4 juli 2001 vervatte waardering van zijn nieuwe functie voorzover het de secundaire factoren applicatie-kennis, keuzemogelijkheden en contacten betreft.
Bij besluit van 13 februari 2002 heeft appellant in overeenstemming met het advies van bezwarencommissie herplaatsingen NEO het bezwaar van gedaagde ten aanzien van de secundaire factor applicatiekennis gegrond verklaard, daarvoor alsnog één punt toegekend en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van gedaagde, dat beperkt was tot de waardering van de functie op de secundaire factoren keuzemogelijkheden en contacten, gegrond verklaard, het besluit van 4 juli 2001 vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit (op bezwaar) te nemen met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen. In deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat in het door appellant bij het bestreden besluit overgenomen advies van voormelde bezwarencommissie ten aanzien van het gezichts-punt keuzemogelijkheden is aangegeven dat, gelet op het uitvoerend karakter van de onderhavige functie, juist bij het technisch beheer gewerkt zal moeten worden overeen-komstig een relatief groot aantal voorschriften en richtlijnen. De rechtbank kon appellant hierin zonder nadere motivering niet volgen, nu zij in de gedingstukken geen enkele onderbouwing heeft kunnen vinden voor bedoelde vaststelling door de bezwarencom-missie. Naar het oordeel van de rechtbank berust de score op het gezichtspunt keuze-mogelijkheden derhalve op een onvoldoende feitelijke grondslag. De rechtbank heeft verder nog overwogen dat zij hetgeen gedaagde omtrent het gezichtspunt contacten heeft aangevoerd, onbesproken kan en zal laten.
3. Alleen appellant is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat beide partijen ervan uitgaan dat voor de Raad ter beoordeling voorligt de functiewaardering, niet slechts voorzover deze ziet op de secundaire factor keuzemogelijkheden maar ook voorzover deze ziet op de secundaire factor contacten. De Raad kan zich hierin vinden nu de rechtbank het beroep van gedaagde zonder beperking gegrond heeft verklaard, waarbij wordt aangetekend dat het in de gegeven omstandig-heden op de weg van de rechtbank lag om ook op het beroep tegen de laatstgenoemde secundaire factor te beslissen.
4.1. De Raad stelt voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terug-houdende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.2. De Raad overweegt voorts dat blijkens het door appellant gehanteerde functiewaar-deringssysteem voor keuzemogelijkheden één punt wordt toegekend indien de uitoefening van de functie enige vrijheid kent maar wordt bepaald door een relatief groot aantal richtlijnen. Het maximale aantal van twee punten wordt toegekend indien de uitoefening van de functie plaats vindt binnen de grenzen van een relatief klein aantal richtlijnen.
4.3. Appellant heeft in dit verband naar voren gebracht dat reeds het feit dat sprake is van technisch beheer maakt dat de functionaris bij de uitoefening van zijn werkzaamheden gebonden is aan een relatief groot aantal richtlijnen. Ter toelichting hierop heeft appellant erop gewezen dat uit de functieomschrijving blijkt dat verantwoordelijkheid bestaat voor het technisch beheer en onderhoud van het woon- en binnenklimaat, van de gebouw-gebonden voorzieningen en outillage, alsmede van de werking van beveiligings- en veiligheidssystemen. Bovendien bestaat een operationele verantwoordelijkheid voor functionele en technische instandhouding van de gebouwen en installaties. De uitvoering van deze taken is gebaseerd op werkinstructies. De vrijheid van de functionaris die werkzaamheden naar eigen inzicht uit te voeren, wordt beperkt door de regels die de techniek daaraan stelt. Zo dient het onderhoud aan en het technisch beheer van het woon- en binnenklimaat en het beveiligings- en veiligheidssysteem te geschieden volgens de daartoe bestemde technische voorschriften die doorgaans zijn opgenomen in de hand-leiding die altijd bij de desbetreffende installaties aanwezig is. Het is volgens appellant ondenkbaar dat bijvoorbeeld een verwarmingsinstallatie op basis van een beperkt aantal richtlijnen op de juiste wijze zou kunnen worden onderhouden en beheerd.
4.4. Gedaagde heeft aangevoerd dat degene die ten tijde van de besluitvorming door appellant zijn teamchef was, onvoldoende technische kennis had, zodat hij niet op haar kon terugvallen. Voorts bieden de handleidingen bij de installaties diverse keuze-mogelijkheden.
4.5. Met betrekking tot voormelde standpunten van partijen overweegt de Raad dat het in dit geval gaat om een organieke functie zodat reeds daarom geen betekenis toekomt aan de stelling van gedaagde dat het zijn (vorige) teamchef aan voldoende technische kennis ontbrak. Gezien aard en inhoud van de door gedaagde vervulde functie, zoals weergeven in het functieprofiel dat ten grondslag ligt aan de waardering van de functie, acht de Raad het standpunt van appellant dat aan de hand van een relatief groot aantal technische en organisatorische richtlijnen dient te worden gewerkt niet onjuist. Ter zitting is nog van de zijde van appellant te kennen gegeven dat een op technische uitvoering gerichte functie als die van gedaagde in dit opzicht dient te worden onderscheiden van beleidsfuncties waarin verscheidene keuzemogelijkheden zich plegen voor te doen; juist bij deze laatste functies komt de maximale score 2 voor bij keuzemogelijkheden. Ook dit komt de Raad niet onjuist voor. Gelet op een en ander kan naar het oordeel van de Raad bezwaarlijk staande worden gehouden dat de score van één punt voor deze secundaire factor als onhoudbaar moet worden gekenschetst.
4.6. Ten aanzien van de secundaire factor contacten is in het toepasselijke functiewaar-deringssysteem neergelegd dat één punt wordt toegekend indien contacten een essentieel deel van de functie vormen; er is geen belangentegenstelling en indien daarvan toch sprake is, ligt de beslissing al vast en gaat het om het vragen van begrip. Twee punten (de maximale score) worden toegekend indien contacten een essentieel deel van de functie vormen; er is sprake van belangentegenstelling, de beslissing ligt niet bij voorbaat vast en komt door onderhandeling tot stand. Het onderhandelen gaat verder dan alleen het vragen van begrip. Er is sprake van een grote mate van beïnvloeding en het behalen van resultaat op langere termijn.
4.7. Appellant stelt zich op het standpunt dat in deze functie met een uitvoerend karakter geen sprake is van belangentegenstellingen. Voorzover deze niettemin voorkomen, ligt de beslissing vast en gaat het erom dat begrip wordt gevraagd.
Gedaagde heeft daartegenover gesteld dat het in geval van oplevering bij door derden uitgevoerde werkzaamheden wel gebeurt dat niet is voldaan aan de terzake te stellen eisen. Gedaagde dient dit te beoordelen en zonodig te zorgen dat door bedoelde derden aanpassingen plaats vinden.
4.8. De Raad is van oordeel dat belangentegenstellingen bij de contacten in deze functie niet dan bij uitzondering aan de orde zijn. Voorzover daarvan sprake is, komt het erop aan begrip te vragen. Dit gaat ook op voor het door gedaagde genoemde voorbeeld betreffende het toezicht houden op door derden uitgevoerde werkzaamheden.
Dit leidt tot het oordeel dat de toekenning van één punt voor de secundaire factor contacten evenmin onhoudbaar moet worden geacht.
5. Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak waarbij het in geding zijnde besluit ten onrechte niet in stand is gelaten te worden vernietigd. Voorts dient het inleidend beroep alsnog ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.