ECLI:NL:CRVB:2004:AR3850
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor eigen werkzaamheden
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2004, staat de weigering van ziekengeld aan appellant centraal. Appellant had zich ziek gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en verzocht om ziekengeld over de periode van 29 maart 1999 tot 26 mei 1999 en met ingang van 30 juni 1999. De gedaagde instantie had eerder ziekengeld toegekend voor de periode van 26 mei 1999 tot 30 juni 1999, maar weigerde dit voor de andere periodes, omdat de werkgever over die periode loon moest betalen en uit medisch onderzoek bleek dat appellant niet ongeschikt was voor zijn eigen werkzaamheden.
De Raad overweegt dat appellant in hoger beroep aanvoert dat de gedaagde bij de beoordeling van zijn recht op ziekengeld ten onrechte het aangepaste werk als 'hammenrichter' als 'zijn arbeid' heeft aangemerkt. Appellant stelt dat hij niet geschikt is voor deze functie en beroept zich op een rapport van prof. dr. P.H.M. Spauwen. De Raad heeft echter de conclusies van de neuroloog J.J.M. Hagemans gevolgd, die had vastgesteld dat appellant in staat was om zowel de aangepaste werkzaamheden als zijn eigen werkzaamheden te verrichten.
De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de conclusies van Hagemans niet te volgen, en dat appellant in feite voor elke arbeid geschikt wordt geacht. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.