ECLI:NL:CRVB:2004:AR4114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6117 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, die een aanvraag had ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de aanvraag had afgewezen. Eiser, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, stelde dat hij lichamelijk en psychisch letsel had opgelopen door oorlogsgeweld, maar de Raad oordeelde dat niet was voldaan aan de wettelijke eis van blijvende invaliditeit als gevolg van dat letsel.

Eiser had in maart 2003 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen bij besluit van 30 september 2003. De Raad oordeelde dat, hoewel eiser was getroffen door oorlogsgeweld, er geen bewijs was dat hij blijvende lichamelijke of psychische invaliditeit had. Eiser had in beroep aangevoerd dat blijvende invaliditeit ook innerlijk kan zijn, maar de Raad vond dat hij zijn standpunt niet voldoende had onderbouwd met medische gegevens.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit zorgvuldig was voorbereid en voldoende gemotiveerd. Eiser had geen nadere medische gegevens overgelegd en was niet onder behandeling voor psychische klachten. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

03/6117 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 24 november 2003, kenmerk JZ/Z70/2003, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet),
Tegen dat besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser uiteengezet waarom hij zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 26 augustus 2004. Daar is eiser niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
In maart 2003 heeft eiser, die in 1940 is geboren in het voormalige Nederlands-Indië, bij verweerster een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op grond van de Wet. In dit verband heeft eiser gesteld dat hij tengevolge van oorlogsgeweld in het voormalige Nederlands-Indië lichamelijk en psychisch letsel (knie- en rugklachten) heeft opgelopen.
Bij besluit van 30 september 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, heeft verweerster die aanvraag afgewezen, waartoe is overwogen dat eiser weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld (aanvaard is dat eiser tijdens de zogenoemde Bersiap-periode geïnterneerd is geweest) maar dat ten aanzien van eiser niet is voldaan aan de ingevolge de Wet tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van het ondervonden oorlogsgeweld, leidend tot blijvende invaliditeit.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat blijvende invaliditeit ook innerlijk kan zijn, waarmee hij aandacht vraagt voor zijn klachten van psychische aard.
De Raad heeft in dit geding de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden.
Deze vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Hiertoe heeft hij het volgende overwogen.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster is in overeen-stemming met het in bezwaar uitgebrachte advies van de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Dit advies berust in het bijzonder op een door de arts
J.H. Husken op 8 september 2003 uitgevoerd medisch onderzoek van eiser, waarbij ook de medische informatie van eisers huisarts is betrokken. Blijkens zijn rapport heeft de genoemde arts bij eiser geen psychische klachten vastgesteld en geconcludeerd dat eiser daarom al wegens die klachten niet blijvend is geïnvalideerd
De Raad acht het bestreden besluit op grond van het zojuist bedoelde advies zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd. In de beschikbare medische gegevens noch anderszins heeft de Raad aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat het door verweerster ingenomen standpunt onjuist is. Hierbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat eiser zijn standpunt in beroep niet met nadere medische gegevens heeft onderbouwd en dat hij voor psychische klachten niet onder medische behandeling is.
Gezien het vorenstaande is er geen reden het bestreden besluit te vernietigen en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
5.1