ECLI:NL:CRVB:2004:AR5291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4200 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor dienstongeval van beroepsmilitair met rugklachten

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Staatssecretaris van Defensie voor een dienstongeval dat appellant, een beroepsmilitair, heeft opgelopen tijdens het uitvoeren van werkzaamheden. Appellant heeft rugklachten opgelopen terwijl hij in opdracht een tegelvloer aan het leggen was. Dit ongeval heeft geleid tot twee herniaoperaties en uiteindelijk tot zijn ontslag wegens arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft de Staatssecretaris verzocht om de aansprakelijkheid voor het ongeval te aanvaarden en de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. Dit verzoek werd afgewezen, waarna appellant in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het beroep ongegrond had verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 september 2004, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn eerdere rugklachten, geen beperkingen had opgelegd gekregen en zijn leidinggevenden niet had geïnformeerd over zijn klachten. De Raad oordeelt dat de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, aangezien appellant in staat werd geacht de werkzaamheden uit te voeren en er geen andere rugsparende hulpmiddelen nodig waren dan die al ter beschikking waren gesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de werknemer als de werkgever in het kader van arbeidsomstandigheden en de zorgplicht die werkgevers hebben ten opzichte van hun werknemers. De Raad concludeert dat de werkgever niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die appellant heeft geleden als gevolg van het ongeval, omdat er geen sprake was van een schending van de zorgplicht.

Uitspraak

02/4200 MAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 juni 2002, nr. AWB 01/4200 MAWKLA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 september 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P.C. Keuning, advocaat te Leeuwarden. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Reigersberg Versluys en L.G. Koenen, arts, beiden werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
II. MOTIVERING
1.1. Op 10 oktober 1996 is appellant, beroepsmilitair voor bepaalde tijd bij de landmacht, tijdens de dienst opgedragen om een tegelvloer te leggen waarop een container moest worden geplaatst. De werkzaamheden bestonden uit het leggen van circa 1250 tegels van 2 kilo elk. Appellant deed dit werk samen met een collega. Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden is appellant door zijn rug gegaan. Dit is aangemerkt als dienstongeval. De rugklachten hebben geleid tot twee herniaoperaties. Appellant is uiteindelijk uit dienst ontslagen wegens arbeidsongeschiktheid.
1.2. Op 2 november 2000 heeft appellant gedaagde verzocht om aansprakelijkheid voor dit ongeval te aanvaarden en de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. Hierop is bij besluit van 12 februari 2001 afwijzend beslist, welk besluit na bezwaar is gehandhaafd bij het bestreden besluit van 22 oktober 2001.
2. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Het bestreden besluit betreft de handhaving van een zuiver schadebesluit inzake schade die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van het hem in ambtelijke dienstbetrekking overkomen ongeval. Dienaangaande hanteert de Raad de norm zoals weergegeven in de uitspraak van 22 juni 2000, TAR 2000, 112. Wat betreft de vraag
of gedaagde heeft voldaan aan zijn zorgplicht als werkgever overweegt de Raad het volgende.
3.2. Appellant heeft hieromtrent aangevoerd dat hem, gezien de reeds bekende rugklachten, geen werkzaamheden als tegellegger hadden mogen worden opgedragen. Ook is ten onrechte afgezien van het ter beschikking stellen van rugsparende hulpmiddelen. Aldus heeft gedaagde zijn zorgplicht geschonden, zo meent appellant.
3.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat van de zijde van gedaagde genoegzaam is aangetoond dat aan de zorgplicht is voldaan. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat appellant weliswaar in het verleden bekend was met rugklachten - destijds aangeduid als lumbago - maar dat hij daarvoor was behandeld, en geen beperkingen opgelegd had gekregen. Appellant heeft voorts zijn leidinggevenden voorafgaand aan het tegelleggen er niet op attent gemaakt dat zijn rugklachten nog immer bestonden. Hieruit leidt de Raad af dat bij die leidinggevenden niet bekend was en ook niet hoefde te zijn dat appellant (nog steeds) ontzien moest worden in verband met zijn rug. Voorts is niet aannemelijk geworden dat appellant, toen de rugklachten zich tijdens het werk manifesteerden, gedwongen werd dat werk af te maken. Hij deed dat vrijwillig.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij zeeman is en geen stratenmaker, is de Raad van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat de werkzaamheden als zodanig niet aan appellant konden worden opgedragen. Appellant moest als militair aan zware fysieke eisen kunnen voldoen en kon dan ook worden geacht in staat te zijn tot verrichten van alle voorkomende werkzaamheden, waaronder het verwerken van een grote hoeveelheid stenen van per stuk een vrij gering gewicht.
De Raad is tot slot aan de hand van de verklaringen van appellant duidelijk geworden dat de stenen werden aangevoerd met een kruiwagen, die overigens als rugsparend hulpmiddel kan worden aangemerkt. De Raad ziet niet in dat gedaagde nog andere middelen ter beschikking had behoren te stellen.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak in stand kan blijven. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.W. Loots als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.J.W. Loots.
4.1