ECLI:NL:CRVB:2004:AR5401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4109 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2004 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, een vervolgde en uitkeringsgerechtigde, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een verzoek ingediend voor voorzieningen in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, specifiek voor uitbreiding van huishoudelijke hulp, taxikosten, fysiotherapie en ongedekte medische kosten gerelateerd aan een heupoperatie. Eiseres stelde dat haar gewrichtsklachten voortkwamen uit ernstige ondervoeding tijdens haar verblijf in Japanse interneringskampen.

De verweerster, de Pensioen- en Uitkeringsraad, had het verzoek afgewezen, stellende dat de gewrichtsklachten niet het gevolg waren van de vervolging, maar van andere oorzaken. De Raad heeft de zaak behandeld op 23 september 2004, waarbij eiseres niet aanwezig was. De verweerster werd vertegenwoordigd door J.A. Groeneveld.

De Raad oordeelde dat de afwijzing van de voorzieningen terecht was, gebaseerd op medische adviezen die stelden dat de klachten van eiseres niet in causaal verband stonden met de vervolging. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om het besluit van de verweerster te vernietigen. Eiseres had geen nieuwe, overtuigende argumenten aangedragen die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

03/4109 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Verweerster heeft onder dagtekening 30 juni 2003, kenmerk JZ/B70/2003/0416, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres op de in een aanvullend beroepschrift - met bijlagen -aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 september 2004, waar eiseres, met voorafgaand telefonisch bericht, niet is verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indië, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden is door verweerster aanvaard dat de bij eiseres aanwezige psychische klachten en status na TBC in het vereiste verband staan met de vervolging. Zodanig verband is niet aanvaard ten aanzien van haar rugklachten.
In januari 2002 heeft eiseres bij verweerster een verzoek ingediend om krachtens de Wet in aanmerking te worden gebracht voor een aantal voorzieningen samenhangend met een door haar te ondergane heupoperatie in verband met polyarthrose en cysten in haar bekken. Het betreft hier uitbreiding van huishoudelijke hulp, taxikosten, fysiotherapie (hydrotherapie) en de met de operatie en revalidatie gepaard gaande ongedekte medische kosten. Naar de mening van eiseres is het ontstaan van haar gewrichtsklachten toe te schrijven aan de ernstige ondervoeding tijdens haar verblijf in Japanse internerings-kampen tijdens de bezetting van het voormalige Nederlands-Indië.
Verweerster heeft voormeld verzoek afgewezen bij besluit van 16 oktober 2002, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, onder meer op de grond dat de door polyarthrose veroorzaakte gewrichtklachten niet door de vervolging maar duidelijk door andere oorzaken zijn ontstaan. Met betrekking tot vervoer voor het onderhouden van sociale contacten acht verweerster voorts op grond van de in causaal verband met de vervolging staande klachten geen medische noodzaak aanwezig. Zij ziet evenmin op basis van die klachten een medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid voor uitbreiding van de reeds verstrekte voorziening voor extra huishoudelijke hulp; er is volgens verweerster geen sprake van (zelf)verwaarlozing of chaos in het huishouden.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De bezwaren van eiseres richten zich in het bijzonder tegen de constatering dat haar artrose niet het gevolg zou zijn van de ondervoeding maar van duidelijk andere oorzaken. In dat verband heeft zij verwezen naar informatie van de Reumastichting en naar een wetenschappelijk artikel van de internist W.S. de Loos.
Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster dat zodanig verband niet aanwezig is, in overeenstemming met de adviezen van haar geneeskundig adviseurs P. Windels d.d. 25 september 2002 en N.F. Vogel d.d. 18 juni 2003. Uit deze adviezen komt naar voren dat de polyarthrose, gezien de aard van de aandoening en het moment van ontstaan, als constitutioneel en leeftijdsgebonden moet worden geduid. Naar huidig medisch-wetenschappelijk inzicht zijn erkende risicofactoren voor het ontstaan van artrose trauma en overbelasting, maar niet ondervoeding.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
In de voorhanden medische en andere gegevens heeft de Raad onvoldoende aanknopingspunten gevonden om het in genoemde adviezen gegeven, door verweerster gevolgde, medisch oordeel onjuist te oordelen. De door eiseres overgelegde, in een aan haar gerichte e-mail vervatte, mededeling van de Artrose & Reuma Stichting is van zeer globale aard en mist voldoende onderbouwing. De Raad merkt voorts op dat de in geding zijnde aandoening door W.S. de Loos ook niet wordt aangegeven als signaal van psychotraumatisering.
Met betrekking tot de afwijzing van haar verzoek om uitbreiding van de voorziening ter zake van extra huishoudelijke hulp voert eiseres nog aan dat verweerster haar oordeel met betrekking tot de psychische toestand van eiseres en de situatie in haar huis ten tijde van de in geding zijnde aanvraag baseert op een schrijven van haar vorige therapeute met wie zij sinds juni 1999 geen contact meer heeft gehad.
De Raad overweegt op dit punt allereerst dat de aanvraag van eiseres om uitbreiding van de huishoudelijke hulp uitdrukkelijk gestoeld was op haar gehandicapt zijn tengevolge van de heupklachten en niet op een toename van de causale psychische klachten. Voorts heeft blijkens de gedingstukken een rapporteur van de Stichting Pelita op 30 augustus 2002 een aanvullend rapport uitgebracht naar aanleiding van de aanvraag van eiseres, waarin ook aandacht is besteed aan de huishoudelijke hulp, zodat ervan moet worden uitgegaan dat verweerster voldoende inzicht had in de actuele situatie van eiseres.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) L. Karssenberg.
HD
19.1