ECLI:NL:CRVB:2004:AR5485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4875 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het vermogen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers

In deze zaak gaat het om de herziening van het vermogen van eiseres op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, was eerder erkend als vervolgde en ontving een periodieke uitkering. In 2000 verzocht zij om herziening van het vastgestelde vermogen, omdat zij meende dat er geen rekening was gehouden met haar financiële situatie, waaronder een schuld van f. 28.000,-- aan haar echtgenoot en het feit dat de woning slechts voor de helft haar eigendom was.

De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of het besluit van de verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, om de herziening van het vermogen niet met terugwerkende kracht toe te kennen, in stand kon blijven. Eiseres voerde aan dat er sprake was van bijzondere omstandigheden, omdat verweerster destijds geen nader onderzoek had ingesteld en niet alle relevante gegevens had opgevraagd. De Raad overwoog dat de bevoegdheid tot herziening discretionair is en dat verweerster niet onredelijk had gehandeld door geen terugwerkende kracht toe te kennen aan de herziening.

De Raad concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat verweerster een ambtelijke fout had gemaakt bij de vaststelling van het vermogen in 1991. De Raad oordeelde dat de vragen op het formulier voor inkomsten- en vermogensopgave voldoende duidelijk waren en dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het verstrekken van correcte informatie. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van verweerster, zonder termen aanwezig te achten voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

03/4875 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Onder dagtekening 26 augustus 2003, kenmerk JZ/Z80/2003/0574, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dat besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres het met het bestreden besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend en nadien nog aanvullende stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 september 2004. Aldaar is eiseres in persoon verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door
J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiseres, die is geboren [in] 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, door verweerster bij besluit van 26 juli 1990 erkend als vervolgde en is haar bij besluit van 29 oktober 1992 met ingang van 1 september 1991 (onder meer) een periodieke uitkering op grond van de Wet toegekend.
Op 24 oktober 2000 heeft eiseres bij verweerster een verzoek ingediend om herziening van het vastgestelde vermogen per 1 september 1991 omdat destijds geen rekening ermee is gehouden dat zij op dat moment gescheiden leefde van haar echtgenoot bij wie zij een schuld had van f. 28.000,-- en dat de door haar bewoonde woning slechts voor de helft haar eigendom was.
Bij besluit van 29 november 2002 heeft verweerster aan eiseres medegedeeld dat, naar aanleiding van een ingesteld onderzoek en de overgelegde gegevens, is besloten het vastgestelde vermogen te herzien met ingang van 1 oktober 2000.
In bezwaar is daartegen door eiseres aangevoerd dat het vermogen had moeten worden herzien met terugwerkende kracht tot 1 september 1991 omdat het als een ambtelijke fout is te beschouwen dat verweerster destijds bij de vaststelling van het vermogen niet geïnformeerd heeft naar eventuele schulden en destijds de koopakte van het huis niet is opgevraagd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster de bezwaren ongegrond verklaard onder overweging dat eiseres destijds bij haar inkomsten- en vermogensopgave in 1992 onder het kopje ‘schulden’ als antwoord ‘geen’ heeft vermeld en dat in het door eiseres in 1992 aangeleverde taxatierapport van de woning eiseres als enige eigenaar wordt vermeld. Van een ambtelijke fout kan dan ook niet worden gesproken. De ingangsdatum van de herziening van het vermogen is derhalve gesteld op de eerste dag van de maand waarin het herzieningsverzoek is ingediend, terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn die het verlenen van terugwerkende kracht rechtvaardigen.
In beroep is door eiseres aangevoerd dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid nu verweerster destijds heeft verzuimd een nader onderzoek in te stellen. Bij het vaststellen van het vermogen heeft eiseres destijds op het inkomsten- en vermogens-opgaveformulier weliswaar ‘geen schulden’ ingevuld, maar de vraagstelling was zodanig geformuleerd dat zij niet anders kon antwoorden. Bij het vaststellen van de eigendom van de woning heeft verweerster gebruikgemaakt van gegevens van het taxatierapport, maar heeft zij verzuimd de koopakte van de woning op te vragen.
De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt hij het volgende.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een eerder gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dit brengt mee dat de Raad heeft na te gaan of gezegd kan worden dat verweerster niet in redelijkheid kon beslissen van haar hiervoor omschreven bevoegdheid geen gebruik te maken, dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel.
Naar uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, heeft verweerster hier gehandeld overeenkomstig het door haar bij herziening in het algemeen gehanteerde beleid dat de ingangsdatum daarvan wordt bepaald op de eerste dag van de maand waarin het verzoek om herziening is gedaan. Verweerster is alleen bereid tot herziening met terugwerkende kracht -en in het algemeen niet verder dan vijf jaren- indien er sprake is van een aan haar toe te rekenen ambtelijke fout.
De Raad heeft al meermalen het door verweerster gevoerde beleid betreffende de ingangsdatum van een herziening aanvaardbaar geoordeeld. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of gezegd kan worden dat verweerster bij de vaststelling van het vermogen van eiseres in 1991 ten behoeve van de berekening van de periodieke uitkering een ambtelijke fout heeft gemaakt.
De Raad is niet tot een bevestigende beantwoording van die vraag kunnen komen. Met verweerster is de Raad van oordeel dat eiseres op het formulier inkomsten- en vermogensopgave van 1991 weliswaar heeft vermeld dat zij sinds 1978 apart wonend van haar echtgenoot was, maar tevens heeft aangegeven niet duurzaam gescheiden te leven.
In het formulier wordt verder onder het hoofd “schulden” uitdrukkelijk geïnformeerd naar schulden in verband met “hypotheek”, “leningen” en “belastingschulden”. De Raad acht deze vraagstelling voldoende duidelijk.
Bij resterende twijfel had het op de weg van eiseres gelegen hieromtrent nadere informatie bij verweerster in te winnen. Voorts is de Raad van oordeel dat verweerster niet kan worden verweten dat zij is uitgegaan van het door eiseres zelf overgelegde taxatierapport van de woning, ongeacht het doel waarvoor het taxatierapport destijds was opgesteld, alsmede van de aanslagbiljetten onroerendgoedbelastingen 1991 waarop zij als enige eigenaar stond vermeld. Indien het taxatierapport en de aanslagbiljetten onroerend-goedbelastingen gegevens met betrekking tot de eigendom van de woning bevatten die niet overeenstemden met de werkelijke situatie, had het ook hier op de weg van eiseres gelegen de onjuistheid van de door haar verstrekte gegevens zelf te corrigeren. Mitsdien kunnen de grieven van eiseres niet leiden tot het oordeel dat verweerster destijds bij de vaststelling van het vermogen een haar toe te rekenen ambtelijke fout heeft gemaakt.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat niet kan worden gezegd dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar besluit om aan de verleende herziening van het vermogen van eiseres geen verdere terugwerkende kracht te verbinden. Ook overigens is uit hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd niet kunnen blijken dat verweerster een besluit heeft genomen dat de bovenomschreven terughoudende toetsing van de Raad niet kan doorstaan.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het besluit geen grond, zodat het daartegen ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) L. Karssenberg.
HD
19.1