ECLI:NL:CRVB:2004:AR7686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5369 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraken inzake arbeidsongeschiktheid en invaliditeitsverhoging

In deze zaak heeft verzoeker op 16 oktober 2003 een verzoek om herziening ingediend van eerdere uitspraken van de Raad van 15 mei 1997 en 13 juli 2000, waarin zijn arbeidsongeschiktheid en de ingangsdatum van een invaliditeitsverhoging aan de orde waren. De Raad van Bestuur van het UWV heeft namens de Staatssecretaris van Defensie een verweerschrift ingediend, waarin werd gesteld dat er geen reden was om het verzoek om herziening te honoreren. De Raad overweegt dat een eerdere herzieningsbeslissing niet opnieuw kan worden herzien en dat het nieuwe verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Raad concludeert dat, zelfs als de nieuwe stukken van artsen Blom en The eerder bekend waren geweest, dit niet tot een andere uitspraak zou hebben geleid. De wetgeving rondom de ingangsdatum van de invaliditeitsverhoging staat geen afwijkingen toe, waardoor het verzoek om herziening niet kan slagen. De Raad wijst ook de aanvraag voor proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2004, waarbij verzoeker in persoon aanwezig was en gedaagde vertegenwoordigd werd door A.H.G. Boelen. De Raad benadrukt dat de wetgeving strikte voorwaarden stelt aan herzieningsverzoeken, die in dit geval niet zijn vervuld.

Uitspraak

03/5369 MPW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraken van de Raad van 15 mei 1997, nr. 96/1409 MPW, en van 13 juli 2000, nr. 97/4617 MPW.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft bij brief van 16 oktober 2003 om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraken van de Raad, naar welke uitspraken hierbij wordt verwezen.
De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft namens de Staatssecretaris van Defensie, die in voornoemde uitspraken is aangeduid als gedaagde, een verweerschrift ingediend.
Daarna heeft verzoeker nog twee maal een stuk ingediend waarin hij zijn standpunten nader heeft onderbouwd en toegelicht.
Het verzoek om herziening is behandeld ter zitting van de Raad op 28 oktober 2004. Daar is verzoeker in persoon verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen, werkzaam bij het UWV.
II. MOTIVERING
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en,
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Verzoeker heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat thans als nieuw feit of nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb aan de orde is dat hem in 2003 uit zijn medisch dossier is gebleken dat de verzekeringsarts van gedaagde,
M. Blom, reeds in juli 1992 heeft vermeld dat verzoeker zijns inziens in het verleden ten onrechte minder dan 15% arbeidsongeschikt is verklaard, en dat P.E.K. The, hoofd van het Buro Geneeskundige Adviezen van de Dienst Zorg Postaktieve Militairen van het Ministerie van Defensie al in januari 1994 heeft vermeld dat verzoeker sinds 1 juli 1981 80-100% arbeidsongeschikt is te achten naar de normen van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet. Verzoeker heeft de Raad erop gewezen dat hij hiermee niet bekend was. Als gevolg daarvan heeft hij pas naar aanleiding van zijn verzoek uit 1991 met terugwerkende kracht tot 23 april 1990 een aanvulling op zijn militaire pensioen wegens arbeidsongeschiktheid (van 80-100%) ontvangen. Verzoeker meent dat als de genoemde gegevens eerder bij hem en bij de Raad bekend waren geweest, deze tot andere uitspraken van de Raad hadden moeten leiden in die zin dat de ingangsdatum van de aanvulling op zijn militair pensioen dan op 1 juli 1980 vastgesteld had kunnen worden.
Gedaagde is van opvatting dat er geen reden is het verzoek om herziening te honoreren.
De Raad overweegt het volgende.
Bij de uitspraak van 13 juli 2000 (nr. 97/4617 MPW) heeft de Raad een beslissing genomen op een eerder door verzoeker gedane aanvraag om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 mei 1997 (nr. 96/1409 MPW). Zoals de Raad al vaker heeft uitgesproken (onder andere in zijn uitspraak van 21 februari 2002 die is gepubliceerd in JB 2002/79), komt een dergelijke herzieningsbeslissing zelf niet voor herziening in aanmerking. Het onderhavige verzoek daartoe dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met betrekking tot het onderhavige (nieuwe) verzoek om de uitspraak van de Raad van 15 mei 1997 te herzien komt de Raad tot de conclusie dat, óók als de door verzoeker thans toegezonden stukken waarin de vorengenoemde verklaringen van de artsen Blom en The zijn opgenomen destijds ten behoeve van die uitspraak aan de Raad waren toegezonden, dit niet tot een andere uitspraak zou hebben geleid.
De Raad had ook toen namelijk niet voorbij kunnen gaan aan hetgeen over de ingangsdatum van de aan verzoeker toegekende invaliditeitsverhoging dwingend door de wetgever was voorgeschreven in artikel U 3, eerste lid, van de - thans inmiddels ingetrokken - Algemene militaire pensioenwet (hierna: de Wet). Deze bepaling hield in dat in een geval als het onderhavige de invaliditeitsverhoging niet kan ingaan meer dan een jaar vóór de dag, waarop de aanvraag daartoe is ingekomen. De Wet bood geen mogelijkheid om daarvan af te wijken.
Verzoekers opvatting, dat hem ten tijde van zijn ontslag uit de militaire dienst al een invaliditeitsverhoging op grond van
artikel E6 van de Wet had kunnen worden toegekend indien destijds ook de arbeidsdeskundige aspecten in ogenschouw waren genomen kon, hoe invoelbaar ook, niet bij het geven van de uitspraak van 15 mei 1997 van invloed zijn geweest op de ingangsdatum van de verhoging van zijn pensioen. Het door de wetgever beoogde stelsel, inhoudende dat pensioenen door de rechthebbende dienden te worden aangevraagd en (behoudens genoemd jaar) niet met terugwerkende kracht konden worden toegekend, stond daaraan in de weg. De Raad merkt op dat dit stelsel onder andere ook gold voor degenen die op grond van de Wet al vanaf de leeftijd van 60 jaar recht konden doen gelden op een ouderdomspensioen en voor weduwen en wezen met recht op nabestaandenpensioen. Velen van hen hebben als gevolg van deze regel niet vanaf de vroegst mogelijke datum hun pensioen ontvangen. Een beroep op onbekendheid met de mogelijkheden die de Wet bood vormde ook voor hen geen aanleiding om het bepaalde in de Wet omtrent de aanvraagverplichting en de datum van ingang ter zijde te stellen.
Gelet op de eisen die artikel 8:88 van de Awb stelt aan een verzoek om herziening, moet de Raad dan ook vaststellen dat het verzoek om herziening niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzoek om herziening voorzover dit betrekking heeft op de uitspraak van de Raad van 13 juli 2000, nr. 97/4617 MPW niet-ontvankelijk;
Wijst het verzoek om herziening voor het overige af.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Dierdorp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) C. Dierdorp.