ECLI:NL:CRVB:2004:AR7830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6468 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in verband met internering en biologische afkomst

In deze zaak gaat het om de erkenning van eiser als burger-oorlogsslachtoffer op basis van zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting in het voormalige Nederlands-Indië. Eiser, geboren in juni 1944, heeft in oktober 2001 een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en om in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering en een toeslag. Hij baseert zijn aanvraag op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen, waaronder zijn internering in de landbouwschool te Soekaboemi en de mishandeling door zijn vader, die volgens eiser het gevolg was van de trauma's die zijn moeder had opgelopen door seksueel misbruik door een Japanse officier.

De verweerster heeft de aanvraag van eiser afgewezen, stellende dat zijn betrokkenheid bij de beschietingen in Bogor niet kon worden vastgesteld en dat de overige gebeurtenissen niet onder de werking van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 vallen. De Raad heeft de zaak behandeld op 4 november 2004, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, P. de Wit. De verweerster werd vertegenwoordigd door J.A. Groeneveld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 16 december 2004 geoordeeld dat het bestreden besluit in stand blijft. De Raad concludeert dat de psychische problemen van eiser niet voortkomen uit de als oorlogsgeweld aanvaarde internering, maar eerder uit zijn biologische afkomst en de mishandeling die hij heeft ondergaan. De Raad heeft geen termen gezien om de verweerster te veroordelen in de proceskosten, aangezien het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van de Wet en de noodzaak om de oorzaken van psychische klachten zorgvuldig te onderbouwen.

Uitspraak

03/6468 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 10 december 2003, kenmerk JZ/L60/2003, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft P. de Wit te Oosterhesselen, als gemachtigde van eiser, beroep ingesteld. Hij heeft in het beroepschrift uiteengezet waarom eiser zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Namens eiser is nog een medische verklaring aan de Raad toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 november 2004. Aldaar is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde De Wit. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in juni 1944 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in oktober 2001 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering en een toeslag. Eiser heeft zijn aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten, die naar zijn mening het gevolg zijn van zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. Eiser heeft daarbij in de eerste plaats gewezen op de omstandigheid dat hij is geboren tijdens de Japanse bezetting na seksueel misbruik van zijn moeder door een Japanse officier, hetgeen kennelijk zijn weerslag heeft gehad op zijn vader, die hem regelmatig fysiek en psychisch heeft mishandeld. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij tijdens de zogeheten Bersiap-periode geïnterneerd is geweest in de landbouwschool te Soekaboemi en beschietingen heeft meegemaakt in Bogor.
Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 20 november 2002, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser is getroffen door oorlogsgeweld als gevolg van internering in de landbouwschool. Volgens verweerster is eisers directe betrokkenheid bij beschietingen in Bogor tijdens de Bersiap-periode niet komen vast te staan en kunnen de overige gebeurtenissen die hij heeft meegemaakt niet onder de werking van de Wet worden gebracht. Verweerster is voorts van mening dat ten aanzien van eiser geen sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van de internering in de landbouwschool. De psychische klachten van eiser worden, aldus verweerster, veeleer veroorzaakt door de problemen rond zijn biologische afkomst.
De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
Namens eiser is aangevoerd dat de problemen rond zijn biologische afkomst weliswaar een rol hebben gespeeld, doch ondergeschikt zijn aan de traumatisatie opgedaan in de eerste levensjaren. In dit verband is gewezen op flash-backs over het gebeurde in Soekaboemi en is een verklaring overgelegd van het Sinai-centrum, waar eiser onder behandeling is.
De Raad stelt vast dat verweersters besluit berust op een tweetal adviezen van haar geneeskundig adviseurs. Deze adviezen zijn onder meer gebaseerd op informatie van de GGZ Alkmaar, waar eiser tweemaal voor een gesprek was geweest en een keuringsrapport van de door verweerster ingeschakelde arts Husken, terwijl het in het kader van het bezwaar uitgebrachte advies mede steunt op informatie van het Sinai-centrum, waar eiser inmiddels onder behandeling was.
Uit deze deugdelijk gemotiveerde medische adviezen komt duidelijk naar voren dat de psychische problemen van eiser hun oorsprong niet vinden in de als oorlogsgeweld aanvaarde internering van eiser in de landbouwschool, maar veeleer in zijn biologische afkomst, het daarmee in verband staande optreden van de echtgenoot van zijn moeder, die hem geestelijk en lichamelijk heeft mishandeld, en eisers zelfhaat.
De in beroep namens eiser overgelegde verklaring, afkomstig van het Sinai-centrum, werpt hierop geen wezenlijk ander licht. In deze verklaring wordt weliswaar meegedeeld dat in de loop van de behandeling bleek dat de schaamte van eiser omtrent zijn afkomst vanzelfsprekend een rol speelt, maar ondergeschikt is aan de traumatisatie opgedaan tijdens zijn eerste levensjaren, maar daarmee wordt niet deugdelijk onderbouwd dat de psychische problemen van eiser hun oorsprong vinden in het door verweerster aanvaarde oorlogsgeweld. De Raad tekent hierbij aan dat verweerster de omstandigheid dat eiser is verwekt door een Japanse officier, naar het oordeel van de Raad terecht, niet heeft aanvaard als gebeurtenis die onder de werking van artikel 2 van de Wet kan worden gebracht. Er is hier geen sprake van met krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, noch met handelingen of maatregelen welke door de vijandelijk bezettende macht tegen eiser werden gericht, zoals artikel 2 van de Wet vereist.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dat besluit in rechte stand houdt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.