ECLI:NL:CRVB:2004:AR8542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/658 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WAO-uitkering per 13 mei 2002 in te trekken. Appellante, die als datatypiste werkte, meldde zich op 21 juni 1999 ziek vanwege rugklachten. Na een ongeval op 30 juli 1999, waarbij zij door een auto werd aangereden, kreeg zij te maken met ernstige gezondheidsproblemen, waaronder een hersenschudding en gebroken ledematen. Ondanks deze klachten werd haar uitkering, na het einde van de wachttijd, toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

In oktober 2001 werd appellante medisch herbeoordeeld door verzekeringsarts T.K. Oei, die haar nog steeds ongeschikt achtte voor haar eigen werk, maar haar wel belastbaar achtte. Op basis van een belastbaarheidsprofiel werden functies geselecteerd die appellante kon vervullen, wat leidde tot de conclusie dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De bezwaren van appellante tegen de intrekking van haar uitkering werden ongegrond verklaard door gedaagde.

Appellante stelde in hoger beroep dat zij ten onrechte niet medisch was onderzocht in bezwaar en dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat. De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts zijn onderzoek had kunnen beperken tot dossieronderzoek, omdat appellante geen objectieve medische gegevens had overgelegd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante niet te gering hadden ingeschat en dat er voldoende functies voor haar beschikbaar waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

03/658 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Gravenhage op 28 januari 2003, onder procedurenummer
AWB 02/2646 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 3 november 2004, waar appellante in persoon is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen W.H.M. Visser, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante was werkzaam als datatypiste toen zij zich op 21 juni 1999 ziek meldde met rugklachten. Op 30 juli 1999 is zij op de fiets aangereden door een auto met als gevolg een hersenschudding en letsel aan haar linkerhand alsmede gebroken knieschijven en een gebroken neus. Vanaf januari 2000 was zij ook arbeidsongeschikt door zwangerschapsklachten. Bij het einde van de wachttijd is haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op 25 oktober 2001 is appellante medisch herbeoordeeld door verzekeringsarts T.K. Oei, die haar, mede op basis van informatie ontvangen van de behandelend chirurg, nog steeds ongeschikt achtte voor haar eigen werk van datatypiste, maar haar wel belastbaar achtte. Hij stelde voor haar een belastbaarheidsprofiel op waarop fysieke en psychische beperkingen zijn aangegeven. Vervolgens heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgehad en zijn functies geselecteerd die appellante met haar beperkingen kon verrichten. Omdat zij met die functies meer dan het maatvrouwloon kon verdienen waardoor er geen verlies van verdiencapaciteit was, is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 15%. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 13 maart 2002 de WAO-uitkering van appellante per 13 mei 2002 ingetrokken. Bij besluit van 11 juli 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde de bezwaren van appellante tegen het besluit van 13 maart 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ten onrechte in bezwaar niet medisch is onderzocht. Appellante stelt dat zij meer beperkt is dan gedaagde heeft aangenomen en dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen.
De Raad overweegt als volgt.
Naar de Raad eerder heeft overwogen, kan in beginsel in het kader van de bezwarenprocedure een nader medisch onderzoek achterwege blijven, indien de betrokkene in bezwaar geen nadere objectief medische gegevens betreffende haar gezondheidstoestand heeft overgelegd. Nu appellante in bezwaar haar, subjectieve, mening over haar gezondheidstoestand niet heeft onderbouwd met objectief medische gegevens, heeft de bezwaarverzekeringsarts L.Th. Schonagen zijn onderzoek kunnen beperken tot een dossier onderzoek.
Gelet op de beschikbare medische gegevens is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de verzekeringsartsen voor appellante te geringe beperkingen hebben aangenomen.
Na het in eerste aanleg overgelegde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige
W.G.E. Buskermolen van 6 januari 2003 berust de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 4 functiebestandscodes (fb-codes) met in totaal 14 functies: fb-code 8538 met 4 functies en 20 arbeidsplaatsen, fb-code 3804 met 5 functies en 9 arbeidsplaatsen, fb-code 7964 met 2 functies en 10 arbeidsplaatsen en fb-code 7965 met 3 functies en 8 arbeidsplaatsen.
Van de 4 functies onder fb-code 8538 heeft de functie samensteller printplaten, functienummer 8142-0778-017, een markering op buigen of torderen. De Raad acht de aanvaardbaarheid van deze overschrijding van de belastbaarheid van appellante voldoende toegelicht zodat deze functie aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd. De Raad merkt daarbij op dat, ook indien deze functie zou afvallen onder fb-code 8538 nog 3 functies met 13 arbeidsplaatsen resteren zodat deze fb-code dan ook kan worden gebruikt voor de onderhavige schatting.
Onder fb-code 3804 laten de verwoordingen functiebelasting van de functies met functienummer 9071-0023-016 en 9071-0023-021 een overschrijding zien op het aspect trappenlopen. De Raad acht ook de aanvaardbaarheid van deze overschrijding, die inhoudt dat zeer incidenteel bij een calamiteit een trap van 15 treden moet worden gelopen, voldoende toegelicht, zodat ook deze functies aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd. Gelet op het vorenstaande zijn aan appellante ruim voldoende voor haar geschikte functies voorgehouden. Uitgaande van het uurloon van de mediane functie telefonist/receptionist (fb-code 3804) resteert voor appellante geen verlies aan verdiencapaciteit, zodat gedaagde terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 13 mei 2002 heeft bepaald op minder dan 15%. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Ten overvloede merkt de Raad nog op dat de door appellante ter zitting van de Raad gemelde omstandigheid dat zij als gewezen arbeidsongeschikte door de sociale dienst in haar woonplaats als niet bemiddelbaar wordt aangemerkt, in de onderhavige procedure geen rol kan spelen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
Gw