ECLI:NL:CRVB:2004:AR8542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WAO-uitkering per 13 mei 2002 in te trekken. Appellante, die als datatypiste werkte, meldde zich op 21 juni 1999 ziek vanwege rugklachten. Na een ongeval op 30 juli 1999, waarbij zij door een auto werd aangereden, kreeg zij te maken met ernstige gezondheidsproblemen, waaronder een hersenschudding en gebroken ledematen. Ondanks deze klachten werd haar uitkering, na het einde van de wachttijd, toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In oktober 2001 werd appellante medisch herbeoordeeld door verzekeringsarts T.K. Oei, die haar nog steeds ongeschikt achtte voor haar eigen werk, maar haar wel belastbaar achtte. Op basis van een belastbaarheidsprofiel werden functies geselecteerd die appellante kon vervullen, wat leidde tot de conclusie dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De bezwaren van appellante tegen de intrekking van haar uitkering werden ongegrond verklaard door gedaagde.
Appellante stelde in hoger beroep dat zij ten onrechte niet medisch was onderzocht in bezwaar en dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat. De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts zijn onderzoek had kunnen beperken tot dossieronderzoek, omdat appellante geen objectieve medische gegevens had overgelegd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante niet te gering hadden ingeschat en dat er voldoende functies voor haar beschikbaar waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.