ECLI:NL:CRVB:2004:AR8686
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- P. Boer
- H.G. Rottier
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op grond van eigen toedoen bij het niet verkrijgen van passende arbeid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was opgelegd. De zaak is ontstaan na de invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv stelde dat appellant door eigen toedoen geen passende arbeid had verkregen, wat leidde tot de blijvende gehele weigering van zijn WW-uitkering per 18 juli 2001.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 3 november 2004 behandeld. Appellant was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de aangeboden arbeid passend was en dat de redenen van appellant om het aanbod niet te aanvaarden ondeugdelijk waren. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellant daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst had kunnen verkrijgen, omdat het Uwv geen onderzoek had gedaan naar de potentiële werkgever.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellant, die op € 644,-- werden begroot. De Raad benadrukte dat het Uwv ook moest ingaan op het verzoek van appellant om schadevergoeding voor de weigering van zijn WW-uitkering.