ECLI:NL:CRVB:2004:AR8766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1594 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op ouderdomspensioen AOW wegens onvoldoende verzekerde jaren

In deze zaak gaat het om de vraag of de Centrale Raad van Beroep terecht een korting heeft toegepast op het aan appellant toegekende ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, die in Marokko woont, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank, waarin hem werd medegedeeld dat hij geen recht had op AOW omdat hij niet voldoende verzekerd was. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij het besluit werd vernietigd, werd appellant alsnog een AOW-pensioen toegekend, maar dit was slechts 12% van het volledige pensioen voor een ongehuwde, en later herzien naar 12% voor een gehuwde na zijn huwelijk in 1999.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van 12 april 2002 ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij lange tijd in Nederland had gewerkt en dus recht had op een hoger pensioen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat appellant slechts gedurende twee tijdvakken verzekerd was geweest, en dat er geen bewijs was voor andere verzekerde tijdvakken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de korting op het pensioen terecht was toegepast.

De uitspraak benadrukt dat het recht op AOW afhankelijk is van de verzekerde jaren en dat de bewijslast bij de appellant ligt om aan te tonen dat hij gedurende langere tijd verzekerd is geweest. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten en heeft de mogelijkheid tot cassatie uiteengezet, waarbij partijen binnen zes weken na de uitspraak beroep in cassatie kunnen instellen.

Uitspraak

03/1594 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Bij besluit van 29 mei 2000 heeft gedaagde aan appellant bericht dat hij geen recht heeft op een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) omdat hij niet verzekerd is geweest ingevolge deze wet. Tegen dit besluit heeft appellant een bezwaarschrift ingediend, waarop gedaagde een beslissing heeft genomen die door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 8 augustus 2001 (geregistreerd onder nr. AWB 01/476 AOW) is vernietigd. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 12 april 2002 naar aanleiding van nader onderzoek aan appellant met ingang van 1 juli 1999 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 12% van het volledige ouderdomspensioen voor een ongehuwde. Voorts heeft gedaagde bij hetzelfde besluit het AOW-pensioen herzien in verband met het huwelijk van appellant met [echtgenote] in december 1999 en aan appellant met ingang van 1 december 1999 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 12% van het volledige ouderdomspensioen voor een gehuwde.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 februari 2003 (geregistreerd onder nr. AWB 02/105 AOW) het beroep van appellant voorzover gericht tegen het besluit van 12 april 2002 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft geen verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 5 november 2003, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of gedaagde terecht een korting heeft toegepast op het aan appellant toegekende ouderdomspensioen op de grond dat appellant slechts ingevolge de AOW verzekerd is geweest gedurende – afgerond – zes jaren, gelegen in de tijdvakken van 26 oktober 1977 tot 1 oktober 1979 en van 1 april 1981 tot 1 december 1984.
Mede op grond van de door appellant in bezwaar verstrekte informatie heeft gedaagde nader onderzoek verricht naar de verzekerde tijdvakken van appellant ingevolge de AOW. Daarbij is hem niet gebleken van andere verzekerde tijdvakken naast de zojuistgenoemde twee.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat niet is komen vast te staan dat appellant naast deze twee tijdvakken verzekerd is geweest ingevolge de AOW.
Appellant heeft in hoger beroep wederom aangevoerd lange tijd in Nederland te hebben gewerkt.
De Raad heeft in deze niet nader met stukken onderbouwde stelling geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2004.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Algemene Ouderdomswet kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1, derde tot en met zevende lid, 2, 3 en 6 van die wet en de op die artikelen berustende bepalingen.
Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.