ECLI:NL:CRVB:2004:AS1920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- C.P.J. Goorden
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatie-inspanningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin haar WW-uitkering met 20% gedurende 16 weken was verlaagd. De verlaging was het gevolg van het niet in voldoende mate trachten te solliciteren naar passende arbeid. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 november 2004, waarbij partijen niet aanwezig waren. De Raad heeft de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank overgenomen en beoordeeld of de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terecht het besluit had gehandhaafd om de WW-uitkering te verlagen.
De Raad concludeert dat appellante in de periode van 12 februari 2001 tot en met 25 februari 2001 geen concrete sollicitaties heeft verricht. De stelling van appellante dat zij wel voldoende had gesolliciteerd, werd niet onderbouwd met nadere gegevens. De Raad oordeelt dat de medewerking van appellante aan een begeleidingstraject niet afdoet aan haar sollicitatieverplichting. De Raad onderschrijft de bevindingen van de rechtbank en komt tot de conclusie dat appellante in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. Er zijn geen redenen om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen, en het hoger beroep wordt verworpen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en de leden C.P.J. Goorden en J. Riphagen, in aanwezigheid van griffier J.P. Grauss.