[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 28 november 2003, kenmerk JZ/R60/2003/0972, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld. In het aanvullend beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom eiseres het met voormeld besluit niet eens is.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 december 2004. Voor eiseres is daar verschenen haar gemachtigde mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, en verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1.1. Blijkens de gedingstukken is eiseres, geboren op 20 september 1932, uitkerings-gerechtigde in de zin van de Wet. Met ingang van 1 maart 1999 is haar op grond van artikel 21 van de Wet een tegemoetkoming toegekend in de kosten verbonden aan extra vakantie voor twee personen gedurende twee weken in de jaren 1999, 2000 en 2001, tot een bedrag van ƒ 82,50 in 1999 per persoon per dag en tot een nader vast te stellen bedrag in 2000 en 2001.
1.2. Bij brief van 10 juni 2003 heeft eiseres - voorzover hier van belang - verweerster laten weten dat zij in aanmerking wenst te komen voor een bijzondere voorziening terzake van extra vakantie voor twee personen in de jaren 2002, 2003 en 2004.
1.3. Bij besluit van 28 juli 2003 heeft verweerster eiseres met ingang van 1 juni 2003 een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer (hierna: DMV) toegekend. Daarbij is eiseres meegedeeld dat die tegemoetkoming in de plaats is gekomen van afzonderlijke tegemoetkomingen zoals voor extra vakantie met begeleiding, en haar aanvraag om die reden is opgevat als een aanvraag voor DMV.
1.4. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij van mening blijft dat zij het verzoek van eiseres van juni 2003 terecht heeft opgevat als een aanvraag voor toekenning van tegemoetkoming in de kosten voor DMV, aangezien eiseres in het jaar voorafgaande aan voormeld verzoek niet in het genot was van een tegemoetkoming voor extra vakantie met begeleiding en er derhalve geen sprake is van een aansluitende herhalingsaanvraag.
2. De Raad heeft in dit geding de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij over-weegt daartoe het volgende.
2.1. Bij de beoordeling van een aanvraag als de onderhavige in het kader van artikel 21 van de Wet, hanteert verweerster sinds 1 januari 2002 een nieuw beleid. Bij deze beleids-wijziging is een aantal tegemoetkomingen, te weten die terzake van extra vakantie, vervoer voor het onderhouden van sociale contacten en telefoongesprekken, samen-gevoegd tot één voorziening genaamd Deelname aan het Maatschappelijk Verkeer (DMV). Vanaf de datum 1 januari 2002 worden die tegemoetkomingen niet langer afzonderlijk toegekend. Voor uitzondering op dit beleid is - voorzover hier van belang - plaats indien betrokkene in het jaar voorafgaand aan de aanvraag in het genot is geweest van een tegemoetkoming voor extra vakantie met begeleiding. Als ingangsdatum van de voorziening DMV geldt de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan. Dit nieuwe beleid wordt door de Raad niet als kennelijk onredelijk beoordeeld.
2.2. Verweerster heeft deze beleidswijziging aan eiseres kenbaar gemaakt in een bijsluiter bij de berekeningsbeschikking van januari 2002. Ook is eiseres in maart 2002 een exemplaar van het blad Aanspraak toegezonden waarin voormelde beleidswijziging is gepubliceerd.
2.3. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend in juni 2003. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in het jaar daaraan voorafgaande niet in het genot is geweest van een tegemoetkoming in de kosten voor extra vakantie voor twee personen met begeleiding. Gelet op het hiervoor in 2.1. weergegeven beleid is de Raad van oordeel dat eiseres niet valt onder de daar beschreven uitzonderingsgevallen, zodat verweerster deze aanvraag terecht heeft aangemerkt als een aanvraag ter zake van een tegemoetkoming DMV. In het licht van datzelfde beleid en gelet op de datum van de aanvraag, kan eiseres ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat de tegemoetkoming DMV haar met ingang van 1 januari 2003 had moeten worden toegekend.
2.4. In beroep is namens eiseres nog gewezen op haar hoge leeftijd (70 plus), haar analfabetisme en het feit dat zij de Nederlandse taal niet beheerst. Naar het oordeel van de Raad kunnen die gegevens in dit geval echter geen bijzondere omstandigheden opleveren die vervolgens een terzijdestellen van het onderhavige beleid rechtvaardigen, reeds omdat uit de stukken naar voren komt dat eiseres zich vanaf haar eerste contact met de Pensioen- en Uitkeringsraad door een derde (haar dochter) heeft laten bijstaan, die voor haar onder meer de aanvraagformulieren en dergelijke invulde.
3. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden, zodat het beroep ongegrond verklaard moet worden.
4. Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2005.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.