ECLI:NL:CRVB:2005:AS4890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2112 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 4 augustus 1999 arbeidsongeschikt is door gezondheidsklachten. Appellante ontving sinds 2 augustus 2000 een WAO-uitkering van 80 tot 100%, maar deze werd per 28 februari 2002 herzien naar 55 tot 65% door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het bezwaar tegen het herzieningsbesluit ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 december 2004, waarbij appellante niet aanwezig was. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze geen nieuwe gezichtspunten bevatten die het oordeel van de rechtbank konden veranderen. De Raad heeft de medische informatie, waaronder een brief van een polikliniek en het commentaar van de behandelend neuroloog, in overweging genomen, maar vond geen aanwijzingen dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellante.

De Raad concludeert dat de aangenomen beperkingen door het Uwv juist zijn en dat appellante in staat is de voorgehouden functies te vervullen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een nader medisch onderzoek. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is om de aangevallen uitspraak te bevestigen, waarbij de rechtbank eerder al had geoordeeld dat de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv correct waren.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2112 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. M. Degelink, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 maart 2003, reg.nr. AWB 02/2253 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Voorts heeft de Raad een schrijven van gedaagde van 10 oktober 2003 ontvangen. Van de zijde van appellante is een brief van 10 december 2004 ontvangen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 december 2004, waar appellante -met kennisgeving- niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen W.H.M. Visser, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, laatstelijk werkzaam als beleidsmedewerkster voor 28 uur per week, is op 4 augustus 1999 uitgevallen als gevolg van duizeligheidsklachten, nek- en hoofdpijn en concentratiestoornissen. Sedert 2 augustus 2000 ontving zij een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van 80 tot 100%.
Bij besluit van 2 januari 2002 heeft gedaagde de WAO-uitkering van appellante met ingang van 28 februari 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij besluit van 15 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar -op grond van een loonkundige herberekening- gegrond verklaard en de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid met ingang van 28 februari 2002 vastgesteld op 65 tot 80%.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de in rubriek I vermelde uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hierbij met betrekking tot het medische aspect van de beoordeling overwogen dat appellantes beperkingen met het door gedaagdes verzekeringsarts opgestelde, en door gedaagdes bezwaarverzekeringsarts, mede op basis van informatie uit de behandelend sector, akkoord bevonden, belastbaarheidspatroon niet zijn onderschat. De rechtbank heeft voorts uit de van de zijde van appellante in beroep overgelegde informatie van de behandelend neuroloog van 21 januari 2003 geen andere conclusie ten aanzien van de belastbaarheid van appellante afgeleid.
Ten aanzien van het arbeidskundig aspect heeft de rechtbank overwogen dat de omschrijvingen van de geduide functies passen binnen het opgestelde belastbaarheidspatroon en voorts dat de aanwezige relevante markeringen binnen de geduide functies voldoende zijn toegelicht door gedaagdes bezwaararbeidsdeskundige. Op grond van die toelichting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van -ontoelaatbare- overschrijdingen of relativering van appellantes belastbaarheid bij het vervullen van de geduide functies.
Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
De Raad overweegt als volgt.
Hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de namens appellante in hoger beroep overgelegde brief van 18 juni 2003 van polikliniek Van Gemert Therapie overweegt de Raad dat hierin, mede in aanmerking genomen de informatie van de behandelend neuroloog met onder andere de vermelding, dat bij aangevraagd vestibulair onderzoek geen duidelijke pathologie naar voren kwam, en het commentaar op evenbedoelde brief vanwege gedaagde, geen aanwijzingen zijn gelegen dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid op de in geding zijnde datum. De Raad ziet hierin evenmin aanleiding een nader medisch onderzoek in te stellen.
Uitgaande aldus van de juistheid van de door gedaagde aangenomen beperkingen bij appellante ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad voorts niet gebleken dat appellante de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde en aan appellante voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen. De Raad neemt daarbij in aanmerking met de rechtbank van oordeel te zijn dat de relevante markeringen in de geduide functies van de zijde van gedaagde voldoende en afdoende zijn toegelicht.
De Raad merkt nog op dat op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WAO niet beslissend is de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken.
Op grond van vorengaande kan het bestreden besluit in rechte stand houden en komt de aangevallen uitspraak derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C.W.J. Schoor in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2005.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.H.A. Jenniskens.