ECLI:NL:CRVB:2005:AS4933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- M.H.A. Jenniskens
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering bij knieklachten zonder nieuwe feiten
In deze zaak gaat het om een appellant die als pijpfitter werkzaam was en op 22 december 1997 uitviel met linker knieklachten. Na een periode van ziekte en een verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 26 november 1998, werd hem een WAO-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Appellant maakte geen bezwaar tegen dit besluit. Later, na een nieuw onderzoek op 12 mei 1999, werd zijn uitkering herzien naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, bij een besluit op 2 augustus 2001 werd de uitkering opnieuw herzien naar 35 tot 45% met ingang van 3 oktober 2001. Appellant verzocht op 13 oktober 2000 om terug te komen van het toekenningsbesluit van 21 juni 1999, onder verwijzing naar nieuwe medische gegevens. De gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), weigerde dit verzoek, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere besluiten onjuist zouden maken.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep herhaalde de gemachtigde van appellant zijn standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De Raad benadrukte dat de appellant niet had voldaan aan de verplichting om nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, zoals vereist in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gedaagde bevoegd was om de aanvraag af te wijzen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak bevestigt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant correct was en dat de gedaagde niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om de aanvraag af te wijzen. De Raad concludeert dat de eerdere besluiten in rechte standhouden en dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening van de WAO-uitkering rechtvaardigen.