ECLI:NL:CRVB:2005:AS5190
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 1 augustus 2002 geoordeeld dat de herziening van de uitkering met ingang van 12 februari 1999 terecht was. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A. Barada, betwistte de juistheid van het oordeel over zijn belastbaarheid en de geschiktheid van de voorgehouden functies. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 december 2004, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordiger van gedaagde, mr. R.A. Sowka, aanwezig waren.
De Raad heeft vastgesteld dat de feiten zoals vermeld in de eerdere uitspraak niet betwist worden door partijen. De Raad voegt hieraan toe dat een eerdere uitspraak van 7 mei 1999, waarin de intrekking van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 15 mei 1996 werd bevestigd, van belang is voor de beoordeling. Appellant ontving vanaf 7 mei 1997 een WAO-uitkering, maar deze werd later verlaagd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% na een herziening.
De Raad heeft de conclusies van psychiater J. Rübsaam, die appellant op 4 juli 2001 onderzocht, in overweging genomen. Rübsaam concludeerde dat appellant op 7 mei 1997 geen beperkingen had ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van een psychiatrische aandoening. De Raad oordeelt dat de rechtbank de conclusies van Rübsaam terecht heeft gevolgd en dat de arbeidskundige beoordeling van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is om de herziening van de uitkering te rechtvaardigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden.