ECLI:NL:CRVB:2005:AS6724
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet voldoen aan referte-eis
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door L. Öz, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 mei 2004, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 16 juli 2003 besloten de aanvraag van appellant om een WW-uitkering niet in behandeling te nemen, omdat hij niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens had verstrekt. Appellant had eerder, op 12 mei 2003, een WAO-uitkering aangevraagd en deze was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant op 24 juni 2003 een aanvraag om een WW-uitkering indiende, maar dat het Uwv deze aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling nam. Dit besluit werd later, op 10 oktober 2003, gehandhaafd. Appellant stelde dat hij de gevraagde gegevens herhaaldelijk had verstrekt, maar dat deze kennelijk niet goed waren ontvangen door het Uwv.
De Raad overwoog dat het Uwv appellant op 4 juli 2003 had verzocht om aanvullende gegevens, die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Appellant had echter niet tijdig gereageerd en had geen verzoek om verlenging van de termijn ingediend. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had besloten de aanvraag niet te behandelen, omdat de beschikbare gegevens onvoldoende waren om de aanvraag inhoudelijk te beoordelen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 9 februari 2005 door mr. H.G. Rottier, in aanwezigheid van P. Boer als griffier.