ECLI:NL:CRVB:2005:AS9451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeids(on)geschiktheid en onjuiste maatstaf voor arbeid in het kader van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van appellante, die als schoonmaakster werkzaam was in een vleesverwerkend bedrijf. Appellante is per 8 december 1999 ontslagen en heeft zich op 22 mei 2000 ziek gemeld met buikklachten. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 19 september 2000 is appellante hersteld verklaard, waarna haar uitkering op 20 september 2000 is beëindigd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 2 maart 2005 behandeld. De Raad oordeelt dat de gedaagde bij de beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van appellante is uitgegaan van een onjuiste maatstaf, namelijk een dienstverband van 18 uur per week, terwijl appellante voorafgaand aan haar ontslag 36 uur per week werkte. Dit heeft geleid tot een onjuiste beoordeling van haar arbeids(on)geschiktheid. De Raad vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de juiste maatstaf voor de arbeid.
Daarnaast heeft de Raad gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1288,-. De Raad komt niet toe aan de beoordeling van de door appellante ingebrachte grieven, omdat het bestreden besluit reeds om andere redenen niet in stand kan blijven. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid en de noodzaak om de juiste maatstaf te hanteren bij dergelijke besluiten.