ECLI:NL:CRVB:2005:AS9681

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4243 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen algemene en bijzondere bijstand wegens niet-woonplaats in gemeente

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J. Wapperom, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin haar aanvragen voor algemene en bijzondere bijstand zijn afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet woonachtig was in de gemeente waar zij de aanvragen had ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waarbij het van belang was dat de aanvragen op 18 februari 2002 waren afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaren van appellante tegen deze besluiten ongegrond waren verklaard op 25 februari 2003, omdat zij niet in de gemeente woonde.

Tijdens de zitting op 18 januari 2005 zijn partijen niet verschenen, maar de Raad heeft de zaak desondanks behandeld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er bij de beoordeling van de weigering om bijstand geen belangenafweging is gemaakt. De Raad heeft echter geoordeeld dat op basis van artikel 63, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) het recht op bijstand afhankelijk is van de woonplaats van de belanghebbende. Aangezien appellante niet betwistte dat zij ten tijde van de aanvragen niet woonachtig was in de gemeente, heeft de Raad geconcludeerd dat er geen recht op bijstand bestond.

De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 maart 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4243 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 juli 2003, reg.nr. 03/373 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 18 januari 2005, waar partijen, met voorafgaand schriftelijk bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij een tweetal afzonderlijke besluiten van 18 februari 2002 heeft gedaagde de aanvragen van appellante om algemene en bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2003 heeft gedaagde de bezwaren tegen de besluiten van 18 februari 2002 ongegrond verklaard op de grond dat appellante niet woonachtig is in de gemeente [gemeentenaam].
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 februari 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat er bij de beoordeling van de weigering om bijstand ten onrechte geen belangenafweging is gemaakt.
De Raad overweegt als volgt.
Op grond van artikel 63, eerste lid, van de Abw bestaat het recht op bijstand jegens burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Appellante heeft niet betwist dat zij ten tijde van de aanvragen om bijstand haar woonplaats niet had in de gemeente [gemeentenaam]. De Raad is dan ook, evenals de rechtbank, van oordeel dat appellante jegens gedaagde ten tijde in geding geen recht op bijstand had aangezien de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 63, eerste lid, van de Abw aan bijstands- verlening in de weg stond. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M.C.M. Hamer.