ECLI:NL:CRVB:2005:AT0388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3497 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medische kosten in het kader van de Abw

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een medisch onderzoek. Appellant, die sinds 1993 een bijstandsuitkering ontvangt, had op 6 november 2001 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met een medisch onderzoek naar het Organisch Psycho Syndroom (OPS). De gemeente Haarlem, als gedaagde, had deze aanvraag op 2 april 2002 afgewezen, met als argument dat de kosten van een medische (contra)expertise in een gerechtelijke procedure geen bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan zijn.

De rechtbank Haarlem had de afwijzing van de gemeente in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellant ging in hoger beroep, maar verscheen niet ter zitting. De Raad oordeelde dat de kosten van een medische expertise in het algemeen niet als noodzakelijke kosten worden aangemerkt indien deze verband houden met een gerechtelijke procedure. Echter, de Raad benadrukte dat de beoordeling van bijzondere bijstand altijd moet plaatsvinden op basis van de individuele omstandigheden van de aanvrager.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de gemeente, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft, omdat appellant niet voldoende heeft aangetoond dat het medisch onderzoek noodzakelijk was voor zijn situatie. De Raad veroordeelde de gemeente Haarlem tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,-- bedragen, en bepaalde dat de gemeente ook het griffierecht van € 116,-- aan appellant moet vergoeden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3497 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 juni 2003, reg.nr. 02-1394 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 03/3522 NABW en 03/4319 NABW, behandeld ter zitting van 18 januari 2005, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem. In de gedingen met reg.nrs. 03/3522 NABW en 03/4319 NABW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt sedert 27 september 1993 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.
In verband met een procedure ter zake van de vraag of appellant in het kader van de Abw al dan niet in staat is om als gevolg van zijn beperkingen, die zijns inziens zouden worden veroorzaakt door het zogeheten Organisch Psycho Syndroom (OPS), arbeid te verrichten, heeft appellant op 6 november 2001 een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van een medisch onderzoek bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten ingediend. Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 2 april 2002 afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 2 april 2002 ongegrond verklaard op de grond dat de kosten van een medische (contra)expertise in een gerechtelijke procedure geen bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan zijn.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder b, van de Abw wordt onder bijzondere bijstand verstaan de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling hangt het antwoord op de vraag, of bepaalde kosten voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking komen, af van de omstandigheden in het individuele geval en kan dit dan ook slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Het kan daarbij om zeer diverse kostensoorten gaan, temeer daar het recht op bijzondere bijstand niet naar kostensoort is begrensd. Bepalend is dat sprake is van kosten die uit bijzondere individuele omstandigheden voortkomen en die in het concrete geval als noodzakelijk moeten worden aangemerkt (Kamerstukken II, 1991/1992, 22 545, nr. 3, p. 141/142).
Namens gedaagde is ter zitting van de Raad desgevraagd meegedeeld dat de kosten van een medische (contra)expertise in zijn algemeenheid als niet-noodzakelijke kosten worden aangemerkt indien deze verband houden met een gerechtelijke procedure. De Raad is van oordeel dat dit algemene standpunt, dat tevens ten grondslag is gelegd aan de in het besluit van 15 augustus 2002 gehandhaafde afwijzing van het onderhavige verzoek om bijzondere bijstand, zich niet verdraagt met het zojuist weergegeven individualiseringsbeginsel zoals dat is opgenomen in artikel 39, eerste lid, van de Abw. Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat het besluit van 15 augustus 2002 wegens strijd met de wet moet worden vernietigd.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak waarbij het besluit van 15 augustus 2002 in stand is gelaten komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 15 augustus 2002 vernietigen.
De Raad ziet niettemin aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 15 augustus 2002 in stand te laten. Hiertoe overweegt de Raad dat met hetgeen door appellant ter zake van zijn klachten is gesteld onvoldoende is aangetoond dat een medisch onderzoek voor hem naar het OPS-syndroom in verband met de gerechtelijke procedure ter zake van de verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid noodzakelijk is. De huisarts van appellant heeft geweigerd hem voor een dergelijk onderzoek naar het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten door te verwijzen terwijl appellant voor de door hem gestelde klachten niet door een arts wordt behandeld. Appellant heeft op geen enkele wijze, bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van een arts, aannemelijk gemaakt dat in zijn geval een medisch onderzoek ter onderbouwing van zijn standpunt in de gerechtelijke procedure noodzakelijk is. Dit betekent dat de aan het medische onderzoek verbonden kosten niet als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw kunnen worden aangemerkt, zodat het verzoek om bijzondere bijstand in die kosten terecht is afgewezen.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 15 augustus 2002;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Haarlem;
Bepaalt dat de gemeente Haarlem aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 116,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M.C.M. Hamer.
JK/2515