[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van l januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 maart 2003, nr. AWB 02/200 WW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 januari 2005. Appellant is in persoon verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door G.G. Mostert, werkzaam bij het Uwv.
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 8 maart 2001 heeft gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, welk bezwaar gericht was tegen het besluit van 9 augustus 2000, waarbij appellants uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) werd herzien in verband met toegenomen werkzaamheden als zelfstandige en waarbij een bedrag van f 25.860,91 is teruggevorderd. Bij uitspraak van 8 mei 2001 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 8 maart 2001 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het beroep. Bij uitspraak van 21 juni 2001 heeft de rechtbank het hiertegen gedane verzet ongegrond verklaard.
1.2. Bij brief van 8 augustus 2001 heeft appellant gedaagde gevraagd het besluit van 9 augustus 2000 te herzien, omdat appellant de belastingdienst heeft verzocht zijn zelfstandigenaftrek over de jaren 1996 en 1997 terug te draaien, aan welk verzoek de belastingdienst gevolg heeft gegeven. Bij besluit van 5 september 2001 heeft gedaagde appellant laten weten geen aanleiding te zien om terug te komen van zijn besluit van 9 augustus 2000 omdat het terugdraaien van de zelfstandigenaftrek bij de belastingdienst zonder opgaaf van redenen wordt gehonoreerd. Dit besluit is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 18 januari 2002.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 18 januari 2002 ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Het besluit van 9 augustus 2000, waarvan appellant herziening heeft verzocht, is in rechte onaantastbaar geworden. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Bij zijn onderhavige verzoek aan gedaagde heeft appellant aangevoerd dat hij heeft ingezien dat hij ten onrechte over de jaren 1996 en 1997 zelfstandigenaftrek heeft geclaimd. Volgens hem heeft gedaagde daarom aangenomen dat hij in meer uren arbeid als zelfstandige heeft verricht dan hij in werkelijkheid heeft gedaan. Nu de aftrek is teruggedraaid door de fiscus dient gedaagde terug te komen van zijn veronderstelling dat appellant naast zijn uitkering ingevolge de WW als zelfstandige arbeid heeft verricht in de door gedaagde aangenomen omvang, aldus appellant.
3.2. De Raad is van oordeel dat het hier niet gaat om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin omdat appellant reeds in zijn bezwaar tegen het besluit van 9 augustus 2000 heeft aangevoerd dat hij de desbetreffende werkzaamheden niet in de door gedaagde aangenomen omvang heeft verricht en dat de zelfstandigenaftrek destijds ten onrechte in volle omvang is geclaimd. De bewering dienaangaande van appellant is naast andere gegevens onderwerp geweest van gedaagdes heroverweging naar aanleiding van het bezwaar tegen het besluit van 9 augustus 2000. Aan het gegeven dat de belastingdienst appellants verzoek heeft gehonoreerd en de zelfstandigenaftrek over de genoemde jaren heeft teruggedraaid, komt naar het oordeel van de Raad voorts niet de betekenis toe die appellant daaraan gehecht wil zien, reeds omdat de beslissing door de belastingdienst zonder enig onderzoek is genomen en deze beslissing derhalve niets zegt over feiten en omstandigheden die van belang zijn in het kader van de onderhavige toetsing van het bestreden besluit. De Raad is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit de aan de rechter toekomende toetsing kan doorstaan.
3.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb inzake de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2005.