ECLI:NL:CRVB:2005:AT0862

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2029 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verwijtbare werkloosheid en weigering van uitkering op basis van de Werkloosheidswet

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2005, staat de vraag centraal of de appellant verwijtbaar werkloos is geworden en of de uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) terecht is geweigerd. De appellant, die eerder als oplader werkzaam was bij KLM Catering Services B.V., had een uitkering aangevraagd die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij besluit van 31 januari 2002 werd geweigerd. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant passende arbeid is aangeboden in de vorm van een functie als postsorteerder bij TPG Schiphol. De Raad benadrukt dat de appellant, ondanks zijn bezwaren, niet kon worden vrijgesteld van de verplichting om deze functie te aanvaarden. De rechtbank had overwogen dat de aangeboden functie qua urenomvang en arbeidsvoorwaarden vergelijkbaar was met de eerdere functie van de appellant. De angst van de appellant voor miltvuurbesmetting werd door de rechtbank als onvoldoende gegrond beschouwd, gezien het geringe risico.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat er geen concreet arbeidsaanbod was en dat de betrouwbaarheid van de gegevens van Tempo Team ter discussie staat. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank zich terecht heeft gebaseerd op de beschikbare gegevens en dat de appellant in redelijkheid had moeten begrijpen dat zijn gedrag, waaronder het niet accepteren van de aangeboden functie, leidde tot zijn werkloosheid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van de appellant af, zonder termen voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

03/2029 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. L. van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2003, nr. AWB 02/2295 WW, tussen partijen gegeven uitspraak (de aangevallen uitspraak), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 19 januari 2005, waar appellant en zijn gemachtigde, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
Appellant is laatstelijk van 25 juli 2001 tot 13 november 2001 via Uitzendbureau Tempo Team (hierna: Tempo Team) als oplader werkzaam geweest bij KLM Catering Services B.V. te Schiphol. Nadien heeft appellant geen arbeid meer verricht.
Appellant heeft op 22 november 2001 bij gedaagde een uitkering ingevolge de WW aangevraagd, welke hem bij besluit van 31 januari 2002 ingaande 14 november 2001 blijvend geheel is geweigerd. Bij besluit op bezwaar van 21 mei 2002 (het bestreden besluit) heeft gedaagde die weigering gehandhaafd. Gedaagde heeft zich daartoe primair op het standpunt gesteld dat appellant heeft nagelaten passende arbeid te aanvaarden, omdat hij het door het uitzendbureau aangeboden werk als postsorteerder bij TPG Schiphol niet heeft geaccepteerd. Voorts heeft gedaagde het standpunt ingenomen dat appellant zich zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat zijn gedrag de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben omdat hij bij zijn eerste opdrachtgever op Schiphol niet bereid was om op alle afdelingen te werken en evenmin bereid was alle facetten van het werk op een afdeling te verrichten. Voorts is niet gebleken van verzachtende omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot matiging van de maatregel.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat Tempo Team appellant concreet werk als postsorteerder, in een urenomvang die vergelijkbaar was met het werk van appellant als oplader, op het tijdstip in geding heeft aangeboden. Niet valt in te zien dat van appellant niet kon worden gevergd het werk als postsorteerder te accepteren, omdat het hier slechts ging om een niet-duurzame arbeidsrelatie waarbij geen urengarantie werd gegeven, nu het werk als oplader, waaruit appellant werkloos is geworden, op precies dezelfde arbeidsvoorwaarden werd verricht. De omstandigheid dat appellant met het oog op het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Nederland van zijn partner duurzame arbeid nastreeft waarin een bepaald inkomen per maand wordt gerealiseerd, doet aan de passendheid van de functie niet af. In de door appellant genoemde angst voor miltvuurbesmetting ziet de rechtbank, gelet op het dermate geringe risico, evenmin een belemmering om de functie te aanvaarden. Mitsdien heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant passende arbeid als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de WW is aangeboden en dat appellant werkloos is geworden door deze arbeid ten onrechte niet te aanvaarden, als bedoeld in artikel 24, tweede (lees: eerste) lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW.
Appellant heeft het oordeel van de rechtbank in hoger beroep bestreden. Daartoe is aangevoerd dat van een concreet arbeidsaanbod geen sprake is geweest, omdat er geen gegevens zijn met betrekking tot hetgeen tussen Tempo Team en appellant is besproken. De betrouwbaarheid van de gegevens die gedaagde van Tempo Team heeft verkregen, wordt betwist omdat enerzijds wordt aangegeven dat appellant in zijn functie als oplader niet goed functioneerde, terwijl anderzijds te kennen wordt gegeven dat er bij KLM Catering Services B.V. geen werk meer was voor appellant. Voorts wordt gesteld dat geen deugdelijke grondslag aanwezig is voor het standpunt dat het aantal uren dat appellant in de functie van postsorteerder had kunnen werken gelijk moet worden geacht aan het aantal uren in zijn vorige functie.
Gedaagde heeft zich achter het oordeel van de rechtbank gesteld.
De Raad overweegt het volgende.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank zich terecht en op goede gronden achter het standpunt van gedaagde heeft gesteld dat appellant verwijtbaar werkloos is geworden als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW en of in verband hiermee de uitkering terecht blijvend geheel is geweigerd.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen eerder naar voren is gebracht geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten, terwijl hetgeen door de rechtbank is vastgesteld en overwogen door de Raad in grote lijnen wordt onderschreven. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
Uit de beschikbare gegevens, waaronder een faxbericht van 31 januari 2002 van Tempo Team aan gedaagde, leidt de Raad af dat appellant concreet werk is aangeboden, hetgeen eveneens blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 15 mei 2002 waarin wordt vermeld dat appellant de functie uit angst voor miltvuur niet heeft geaccepteerd en voorts dat de duurzaamheid van de functie voor hem van belang was in verband met de verblijfs-vergunning van zijn echtgenote. Blijkens de op 11 april 2002 en 21 mei 2002 door gedaagde verkregen nadere informatie betrof het werkzaamheden als postsorteerder bij TPG Schiphol, waarvoor weliswaar geen urengarantie geldt, maar welke werkzaamheden bij het op tijd bellen door appellant in voldoende mate beschikbaar zijn, welke gang van zaken niet afwijkt van de gang van zaken bij de vorige opdrachtgever KLM Catering Services B.V. Mede in aanmerking genomen dat de aangeboden werkzaamheden wat urenomvang betreft aansluiten op de eerder door appellant verrichte werkzaamheden, is de Raad van oordeel zowel dat deze werkzaamheden als passend moeten worden aangemerkt en in redelijkheid van appellant kon worden gevergd om het werk te aanvaarden, alsook dat de blijvend gehele weigering over het aantal uren dat appellant eerder werkzaam was voor KLM Catering Services B.V. op goede grond berust.
Hetgeen overigens nog is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) M.D.F. de Moor.
BvW
172