ECLI:NL:CRVB:2005:AT2680
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van een WW-uitkering en de terugvordering van teveel betaalde uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Mos van SRK Rechtsbijstand, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 februari 2003. De rechtbank had eerder de beslissing van het Uwv van 11 maart 2002 vernietigd, waarbij het Uwv zijn besluiten van 12 oktober 2001 had gehandhaafd die betrekking hadden op de herziening van de WW-uitkering van de appellant en de terugvordering van een bedrag van f 16.493,70 (€ 7.484,51).
De Centrale Raad oordeelde dat de herziening van de uitkering niet met terugwerkende kracht kon plaatsvinden, wat betekende dat de grondslag voor het terugvorderingsbesluit was komen te vervallen. Hierdoor konden de besluiten van 11 maart 2002 en 9 juli 2003 niet in stand blijven. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 11 maart 2002 gegrond, evenals het beroep tegen het besluit van 9 juli 2003. De Raad herroept de besluiten van 12 oktober 2001 en veroordeelt het Uwv tot vergoeding van renteschade en proceskosten aan de appellant, die in totaal € 1470,64 bedragen. Tevens wordt het betaalde recht van € 116,-- aan de appellant vergoed.
De uitspraak benadrukt de rechtsbescherming van de appellant in het bestuursrecht en de noodzaak voor het Uwv om zorgvuldig om te gaan met besluiten die financiële gevolgen hebben voor uitkeringsgerechtigden. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtsprincipes rondom de herziening en terugvordering van sociale zekerheidsuitkeringen.