Inzake de toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met de artikelen 8:29 en 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
Verweerster heeft onder dagtekening 30 september 2002, kenmerk JZ/L/2002/670, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, namens eiseres op de in een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Ter zitting van de Raad op 9 december 2004 is gebleken van een procedurele onduidelijkheid betreffende de vertrouwelijkheid van een niet in het geding gebracht verslag van een getuigenverklaring. De zitting is daarop geschorst en op verzoek van partijen is de zaak vervolgens aangehouden.
Bij brief van 21 december 2004 heeft verweerster de Raad verzocht om beperking van de kennisneming van (tekstdelen van) het hier bedoelde verslag van de getuigenverklaring.
Met betrekking tot dat verzoek heeft de Raad na verkregen toestemming van partijen met toepassing van artikel 8:57 van de Awb bepaald dat een zitting achterwege blijft en dat het onderzoek is gesloten.
II. MOTIVERING
Het beroep van eiseres ziet op de handhaving van de weigering van verweerster om haar in aanmerking te brengen voor een periodieke uitkering, een bijzondere voorziening en een toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet. Verweerster heeft die weigering gebaseerd op de grond dat door objectieve gegevens of verklaringen uit eigen waarneming van getuigen niet kan worden bevestigd dat eiseres door Japanners is mishandeld en seksueel is misbruikt. Volgens verweerster is daardoor onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet.
Het onderhavige verzoek van verweerster heeft betrekking op het verslag van de verklaring van de getuige, [getuige], zoals door haar is gedaan op de informatiezitting van 20 augustus 2002. Deze getuige is een tante van eiseres en was haar verzorgster ten tijde waarop boven vermelde gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 8:29, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet kunnen partijen die verplicht zijn stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige reden zijn, de Raad mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de stukken. Op grond van het bepaalde in artikel 8:29, tweede lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet zijn gewichtige redenen voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen. Ingevolge artikel 8:29, derde lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet beslist de Raad of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Verweerster heeft het verzoek om beperking van de kennisneming van (tekstdelen van) het verslag van de informatiezitting doen steunen op de overweging dat deze beperking noodzakelijk is, omdat zij de getuige heeft beloofd dat noch eiseres noch haar raadsman inzage zal krijgen in het hier bedoelde gespreksverslag. Verweerster is de mening toegedaan dat de door haar, als overheidsorgaan, aan de getuige gedane belofte, c.q. het aan haar geschonken vertrouwen een gewichtig belang vertegenwoordigt. Volgens verweerster weegt dat temeer daar de gemarkeerde tekstdelen de persoonlijke levenssfeer van de getuige betreffen die niets van doen hebben met de zaak van eiseres.
Na kennis te hebben genomen van het in het geding zijnde stuk is de Raad tot het oordeel gekomen dat het door verweerster aangevoerde belang bij beperking van de kennisneming van (tekstdelen van) het stuk niet opweegt tegen het belang van eiseres om inzage te hebben in alle stukken die de Raad aan zijn oordeelsvorming ten grondslag legt.
Het vorenoverwogene brengt de Raad tot de slotsom dat aan de door verweerster aangevoerde redenen niet een zodanig gewicht toekomt dat beperking van de kennisneming van (tekstdelen van) het hier bedoelde stuk gerechtvaardigd is.
Het stuk waarvan beperking van de kennisneming is verzocht, zal aan verweerster worden teruggezonden met de uitnodiging het stuk desgewenst wederom in te zenden. De behandeling van het beroep zal zonodig worden voortgezet door een andere kamer.
De Centrale Raad van Beroep,
Bepaalt dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2005.