ECLI:NL:CRVB:2005:AT2936
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- C.P.M. van de Kerkhof
- P.J. Stolk
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de hoogte van het WAO-dagloon en bewijsvoering omtrent roostervrije dagen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de hoogte van het WAO-dagloon werd vastgesteld op f 274,97 per 1 november 1999. Appellant betoogde dat 15 roostervrije dagen, waarop hij daadwerkelijk had gewerkt, niet waren meegenomen in de berekening van zijn jaarsalaris en daardoor niet waren verdisconteerd in het dagloon. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de werkgever niet aan de CAO-verplichtingen had voldaan en dat er geen nabetaling had plaatsgevonden na het refertejaar. Hierdoor werd het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2005, waar appellant in persoon verscheen en werd bijgestaan door zijn advocaat, werd de bewijsvoering van appellant verder besproken. Appellant voerde aan dat de roostervrije dagen gelijkgesteld moesten worden met overwerk en dat er een nabetaling van f 11.097,49 had plaatsgevonden. Gedaagde, vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv, bestreed deze stelling en stelde dat de late bewijsvoering van appellant ontoereikend was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat de roostervrije dagen in het WAO-dagloon verdisconteerd hadden moeten worden. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat het ontvangen loon van appellant te laag was vastgesteld. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.