ECLI:NL:CRVB:2005:AT3081
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van boetenota's en onkostenvergoedingen in het kader van sociale verzekeringen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Assen. De zaak betreft de aan appellante opgelegde correctienota's en boetenota's over de jaren 1994 en 1995, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn gehandhaafd. De appellante, vertegenwoordigd door mr. H. Aukema, heeft hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 4 juni 2003, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 27 januari 2005, waarbij appellante niet aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. P. Vries.
De Raad heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de gedaagde de onkostenvergoedingen terecht als loon heeft aangemerkt, omdat appellante geen deugdelijke onderbouwing heeft geleverd voor de door haar opgevoerde onkosten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante herhaaldelijk de kans heeft gekregen om haar onkosten te onderbouwen, maar dit niet heeft gedaan met verifieerbare stukken. Dit leidde tot de conclusie dat de stellingen van appellante onvoldoende waren, conform eerdere jurisprudentie.
Met betrekking tot de boetes heeft de Raad opgemerkt dat er een aanzienlijke tijd is verstreken sinds de aankondiging van de boete, maar dat de vertraging deels aan appellante zelf te wijten is. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de boetes verder te matigen, vooral omdat gedaagde deze al in bezwaar had gematigd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.