ECLI:NL:CRVB:2005:AT3365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/547 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 19 december 2002, waarin het bezwaar tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder ongegrond werd verklaard. Dit besluit, genomen op 24 januari 2002, hield in dat het recht van appellant op bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) over de maanden november 1997, december 1997 en februari 1998 werd herzien en dat de uitkering over maart 1998 tot en met mei 1998 werd ingetrokken. Tevens werd een bedrag van € 2.371,36 aan bijstandsuitkeringen teruggevorderd, omdat appellant verzwegen inkomsten uit arbeid had ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beroep, niet kon aantonen dat de terugvordering onterecht was. De Raad baseerde zijn oordeel op de inkomensgegevens van de Belastingdienst, waaruit bleek dat appellant naast de bijstandsuitkering ook inkomsten had uit werkzaamheden voor verschillende werkgevers, die hij niet had gemeld. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet naar behoren was nagekomen, zoals vereist door artikel 65, eerste lid, van de Abw.

De Raad concludeerde dat de gemeente terecht het recht op bijstand had herzien en ingetrokken, en dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen gerechtvaardigd was. Er waren geen dringende redenen om van deze herziening of intrekking af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

03/547 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 19 december 2002, reg.nr. AWB 02/622.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 februari 2005, waar partijen, gedaagde met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft gedaagde het recht van appellant op uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) over november 1997, december 1997 en februari 1998 herzien en over maart 1998 tot en met mei 1998 ingetrokken. Voorts heeft gedaagde bij dit besluit de over voornoemde perioden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.371,36 van appellant teruggevorderd. Aan dit besluit heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat uit de door de Belastingdienst verstrekte inkomensgegevens is gebleken dat appellant over de betreffende perioden inkomsten heeft gehad uit werkzaamheden voor [werkgever], [naam uitzendbureau] en [naam uitzendbureau 2] en dat van deze werkzaamheden en de inkomsten daaruit verworven geen mededeling is gedaan aan gedaagde.
Bij besluit van 7 mei 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 24 januari 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 mei 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad begrijpt de in hoger beroep aangevoerde gronden aldus dat appellant zijn in beroep ingenomen standpunt herhaalt dat van hem ten onrechte een bedrag aan verleende bijstand wordt teruggevorderd. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst appellant naar de door hem overgelegde bankafschriften.
Evenals gedaagde en de rechtbank is de Raad van oordeel dat op grond van de door de Belastingdienst verstrekte inkomensgegevens en de nadien aan gedaagde verstrekte loongegevens is komen vast te staan dat appellant over de in geding zijnde perioden naast de bijstandsuitkering meer inkomsten uit werkzaamheden heeft ontvangen dan door hem is opgegeven. Uit de door appellant overgelegde bankafschriften, die overigens niet volledig zijn, heeft de Raad niet kunnen afleiden dat gedaagde de inkomsten onjuist heeft vastgesteld. Voorts is voor de Raad op grond van de door gedaagde overgelegde overzichten van de aan appellant verleende bijstand over de perioden in geding komen vast te staan dat aan appellant tot een te hoog bedrag bijstand is verleend. Hetgeen appellant daaromtrent heeft gesteld heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Gedaagde heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw niet naar behoren is nagekomen en dat tengevolge hiervan tot een te hoog bedrag bijstand is verleend.
Dit betekent dat gedaagde op grond van artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Abw, gehouden was het recht op bijstand te herzien respectievelijk in te trekken. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen om van herziening of intrekking af te zien.
Met het voorgaande is tevens gegeven dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw, zodat gedaagde gehouden was tot terugvordering van de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand over de perioden in geding. Van dringende redenen om geheel dan wel gedeeltelijk van terugvordering af te zien is de Raad niet gebleken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.
EK1703