ECLI:NL:CRVB:2005:AT3524
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- C.P.J. Goorden
- Rechtspraak.nl
Beëindiging tijdelijk dienstverband leraar en weigering uitkering
In deze zaak gaat het om de beëindiging van een tijdelijk dienstverband van een leraar economie bij een stichting en de daaropvolgende weigering van uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De appellant, die in hoger beroep ging, had zijn aanvraag voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) en een bovenwettelijke uitkering ingediend na de beëindiging van zijn dienstverband per 1 april 2001. De rechtbank Dordrecht had eerder al geoordeeld dat de aanvraag van de appellant terecht was afgewezen, omdat hij niet kon aantonen dat hij in de referte-periode voldoende gewerkte weken had om recht te hebben op een WW-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant, uitgaande van de datum van beëindiging van zijn dienstverband, niet kon wijzen op voldoende gewerkte weken om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering. Dit betekende ook dat hij geen recht had op een bovenwettelijke uitkering volgens het Besluit Bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijs personeel. De Raad merkte op dat de argumenten die de appellant in hoger beroep aanvoerde, geen nieuwe feiten of gronden bevatten die de eerdere beslissing konden ondermijnen.
De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2005, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad aanwezig waren, evenals de griffier.