ECLI:NL:CRVB:2005:AT3826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2791 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na vaststelling van beperkingen ten gevolge van lichamelijke en psychische klachten

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die werkzaam was als medewerker bij Kwikfit. Appellant heeft zijn arbeid in 1998 gestaakt vanwege psychische klachten en ontving vanaf 1999 een WAO-uitkering. In 2001 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld, ditmaal vanwege rugklachten. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een toename van de medische beperkingen, wat leidde tot de intrekking van de WAO-uitkering per 6 april 2001. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische toestand per 29 juni 2001 aanzienlijk was verslechterd, wat zou moeten leiden tot een herbeoordeling van zijn beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit toereikend was. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant op de relevante datum was veranderd, en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die dit zouden ondersteunen.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gebleven. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan op 30 maart 2005.

Uitspraak

03/2791 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 11 april 2002 heeft gedaagde appellant in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) (bestreden besluit).
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 22 april 2003 (Awb 02/712 WAO) het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met instandlating van de rechtsgevolgen.
Namens appellant heeft mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem, op in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden en bij brief van 12 januari 2005 een stuk toegezonden.
Appellant heeft bij brief van 4 februari 2005 nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 16 februari 2005, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. Raaijmakers, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H. van Buren, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant, geboren in 1972, heeft op 1 september 1998 zijn arbeid als medewerker van Kwikfit gestaakt wegens psychische klachten. De verzekeringsarts W.M. Koek heeft op 14 oktober 1999 een onderzoek ingesteld naar de medische toestand van appellant. Deze arts heeft blijkens haar rapport van 17 oktober 1999 vastgesteld dat sprake is van een depressieve episode. Zij heeft appellant in verband daarmee volledig arbeidsongeschikt geacht. Gedaagde heeft dienovereenkomstig aan appellant met ingang van 30 augustus 1999 een WAO-uitkering naar de klasse 80-100% toegekend.
Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts D. Baartse van 20 oktober 2000 heeft appellant op 29 september 2000 te kennen gegeven weer bij zijn werkgever aan de slag te willen. Baartse heeft in verband met deze melding de medische toestand van appellant op 19 oktober 2000 beoordeeld. Blijkens de anamnese heeft appellant toen meegedeeld dat het een stuk beter ging. Hij had nog wel psychische klachten. Daarnaast had hij rugklachten en enkelklachten. De verzekeringsarts is op grond van zijn onderzoek van oordeel dat appellant niet echt gespannen is en dat niet meer gesproken kan worden van een depressieve stemming. De arts concludeert dat sprake is van een opgeklaarde depressie bij een man met een gestoorde agressieregulatie, chronische lumbago en kneuzing van de linker enkel. In verband met deze klachten heeft de verzekeringsarts appellant beperkt geacht. De beperkingen betreffen een algeheel verminderde draagkracht en de gestoorde agressieregulatie. Daarom heeft de arts in het belastbaarheidpatroon d.d. 19 oktober 2000 met betrekking tot aspect 28, psychisch belastende factoren, aangegeven dat appellant beperkt is in verband met werken onder tijdsdruk (geen frequente belastingpieken en/of voortdurende druk) en in verband met conflicthantering (geen lastige klantcontacten e.d.). Tevens zijn met betrekking tot andere aspecten van de belastbaarheid op tal van punten beperkingen vastgelegd. In arbeidskundig onderzoek is vervolgens vastgesteld dat appellant met zijn beperkingen in staat is tot arbeid en geen relevant verdienverlies heeft. De WAO-uitkering van appellant is daarom met ingang van 6 april 2001 ingetrokken. Appellant heeft tegen deze intrekking geen bezwaar gemaakt.
Appellant zou op 1 juni 2001 zijn werkzaamheden bij Kwikfit hervatten. Hij heeft zich evenwel op deze datum ziek gemeld wegens rugklachten. De verzekeringsarts Baartse heeft in verband met deze ziekmelding op 4 juli 2001 appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. Appellant heeft tijdens het onderzoek meegedeeld dat zijn psychische klachten zijn toegenomen. De verzekeringsarts geeft als zijn medisch oordeel dat er wel spanningsklachten zijn, maar dat geen sprake is van een depressie. Appellant is ook niet onder specialistische behandeling in verband met zijn klachten. De arts concludeert dat de in het belastbaarheidpatroon d.d. 19 oktober 2000 vastgelegde beperkingen nog steeds van toepassing zijn. Bij besluit van 26 november 2001 heeft gedaagde dienovereenkomstig meegedeeld dat per 1 juni 2001 geen sprake is van een toename van de medische beperkingen. Aan appellant is daarom geen WAO-uitkering toegekend.
In het kader van de bezwaarprocedure tegen het besluit van 26 november 2001 heeft de bezwaarverzekeringsarts
W. Ruitenberg blijkens zijn rapport van 8 april 2002 een onderzoek ingesteld naar de belastbaarheid van appellant. Ruitenberg heeft bij zijn onderzoek de brieven d.d. 24 januari 2002 en 29 maart 2002 van de psychiater D. Oppenheim bezien. In de eerste brief deelt Oppenheim mee dat appellant zich op 15 oktober 2001 heeft gemeld bij de desbetreffende instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Blijkens de tweede brief is bij nader onderzoek geconcludeerd dat er de nodige aanwijzingen bestaan voor een depressieve stoornis. Appellant is behandeld met medicatie. In bespreking is of aan appellant een gesprekscontact zal worden aangeboden.
De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts het dossier bestudeerd en appellant gezien tijdens de hoorzitting op 22 maart 2002. Ruitenberg is van oordeel dat er gezien de medische gegevens geen reden is de in het belastbaarheidspatroon d.d. 19 oktober 2000 vastgelegde belastbaarheid ten tijde in geding niet meer van toepassing te achten.
Bij het bestreden besluit heeft gedaagde dienovereenkomstig meegedeeld dat op en na 1 juni 2001 geen sprake is van toename van de medische beperkingen. Ingevolge artikel 43a van de WAO en de terzake gegeven jurisprudentie bestaat, indien geen sprake is van toename van de beperkingen, geen recht op toekenning van een WAO-uitkering. Het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2001 is daarom ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt in de aangevallen uitspraak dat de relevante datum, gelet op de wachttijd van vier weken vermeld in artikel 43a, eerste lid, van de WAO, niet 1 juni 2001 is maar 29 juni 2001. De rechtbank overweegt voorts dat, gezien de medische rapportages, de medische grondslag van het bestreden besluit ook met betrekking tot de datum 29 juni 2001 toereikend is. Aangezien de belastbaarheid van appellant gelijk is gebleven, is nieuw arbeidskundig onderzoek niet nodig.
De rechtbank heeft op grond van deze overwegingen het bestreden besluit vernietigd maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat per 29 juni 2001 sprake is van een aanmerkelijke verslechtering van zijn psychische toestand en daardoor van een toename van de beperkingen.
De Raad overweegt als volgt.
Voorafgaand aan de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 6 april 2001 is de belastbaarheid van appellant vastgelegd in het belastbaarheidpatroon d.d. 19 oktober 2000. In dit belastbaarheidpatroon zijn in verband met de lichamelijke en psychische klachten van appellant de hierboven beschreven beperkingen vermeld.
De verzekeringsarts Baartse heeft appellant in verband met de melding van toegenomen beperkingen op 4 juli 2001 - na de in geding zijnde datum 29 juni 2001 - lichamelijk en psychisch onderzocht. Hij heeft vastgesteld dat appellant niet onder specialistische behandeling is en dat de psychische belastbaarheid van appellant niet anders is dan aangegeven op het genoemde belastbaarheidpatroon. De bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg heeft zich na onderzoek met dat oordeel verenigd. Blijkens de brieven van de psychiater Oppenheim heeft appellant zich eerst op 15 oktober 2001 gemeld bij de desbetreffende instelling. De brieven van deze psychiater - de hierboven vermelde en de latere brief van 29 april 2002 - bevatten geen medische gegevens over de tijd in geding.
Appellant heeft ook geen andere concrete medische gegevens in het geding gebracht, die aanleiding geven te twijfelen aan het standpunt van gedaagde.
De Raad verenigt zich daarom met het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. De Raad bevestigt dan ook de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.