ECLI:NL:CRVB:2005:AT3926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1256 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van psychische beperkingen in WAO-schatting door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2005, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat haar arbeidsongeschiktheid had herzien naar een mate van 45 tot 55%. De rechtbank had het besluit van het Uwv in stand gelaten, waarbij zij oordeelde dat de fysieke en psychische beperkingen van de appellante niet waren onderschat. De rechtbank baseerde haar oordeel op een rapport van psychiater N. van Loenen, dat op verzoek van de rechtbank was opgesteld.

In hoger beroep stelde de appellante dat haar psychische beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv en de rechtbank waren aangenomen. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de deskundige Van Loenen geen bezwaren had geuit tegen de functies waarop de schatting was gebaseerd. De Raad vond de toelichting van de verzekeringsarts overtuigend en concludeerde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundige oordelen in het bestuursrecht en bevestigt dat de Raad doorgaans het oordeel van onafhankelijke deskundigen volgt, tenzij er overtuigende redenen zijn om hiervan af te wijken. In dit geval was er geen nieuwe medische informatie gepresenteerd die de situatie van de appellante in een ander licht zou stellen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1256 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Mr. G.A.M. van Dijk, advocaat te Alkmaar, heeft als gemachtigde van appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 januari 2003, nummer AWB 01/73 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 1 maart 2005, waar partijen, zoals kort tevoren was bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit van 4 december 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 18 april 2000, waarbij appellantes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 29 april 2000 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat gedaagde de fysieke en psychische beperkingen in de belastbaarheid van appellante niet heeft onderschat. Wat betreft de psychische beperkingen heeft de rechtbank haar oordeel doen steunen op een op haar verzoek uitgebracht rapport van 8 april 2002 van de psychiater N. van Loenen.
Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot de drie functies, waarop de schatting in bezwaar is gaan berusten, uitvoerig gemotiveerd waarom zij die functies voor appellante geschikt acht.
In hoger beroep is namens appellante het standpunt ingenomen dat zij met name in psychisch opzicht door ziekte of gebrek forser beperkt is dan gedaagde en de rechtbank hebben aangenomen.
De Raad overweegt het volgende.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen.
Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken.
Met name doet zich niet de situatie voor dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij ingeschakelde medicus blijkt dat de deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen.
Voorts is de Raad van oordeel dat het door de deskundige Van Loenen verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Bovendien heeft appellante in hoger beroep geen medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op appellantes medische situatie.
Wat betreft de drie functies, waarop de schatting berust, overweegt de Raad dat de deskundige Van Loenen heeft geoordeeld dat tegen die functies vanuit zijn vakgebied geen bezwaren bestaan. Wat betreft de markeringen bij het reiken in twee functies acht de Raad, evenals de rechtbank, de door de verzekeringsarts gegeven toelichting voldoende overtuigend.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.