ECLI:NL:CRVB:2005:AT3936

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1614 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2005, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Crombag, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 25 tot 35%. De rechtbank had eerder deze beslissing bevestigd, en appellant stelt dat zijn belastbaarheid is onderschat en dat hij niet in de geselecteerde functies kan werken.

De Raad heeft de zaak op 1 maart 2005 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. K. van der Wal. De Raad oordeelt dat de eerdere beoordeling van de rechtbank correct was. De Raad verwijst naar een besluit van 14 maart 2002, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% had berekend, wat betekent dat de eerdere indeling van appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% niet onjuist was.

De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien. De argumenten van appellant in hoger beroep bieden geen nieuwe inzichten die de Raad zouden doen twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de beschikbare medische gegevens voldoende zijn om tot een verantwoord oordeel te komen over de gezondheidstoestand van appellant. De Raad wijst erop dat de eigen mening van appellant over zijn gezondheid niet voldoende onderbouwd is met medische gegevens, waardoor deze niet het gewicht krijgt dat appellant en zijn gemachtigde eraan willen hechten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1614 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. A.J. Crombag, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 februari 2003, nummer AWB 2002/581 WAO Z, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 maart 2005, waar appellant, zoals tevoren was bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. K. van der Wal, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 14 maart 2002, het bestreden besluit, heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 21 augustus 2001, waarin gedaagde heeft besloten de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 1 juli 1999 ongewijzigd vast te stellen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en zijn uitkering ingevolge deze wet voor een periode van vijf jaar voort te zetten.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft wat betreft het medisch aspect van de onderhavige beoordeling overwogen dat de belastbaarheid van appellant niet onjuist is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de behandelend orthopedisch chirurg
A.E. Lisowski na klinisch en röntgen onderzoek in een brief van 13 oktober 2000 aan de huisarts heeft medegedeeld dat de klachten van appellant de laatste tien jaar niet erger zijn geworden en dat de toestand van appellants schouder stabiel is gebleven.
Wat betreft het arbeidskundig aspect heeft de rechtbank erop gewezen dat de bezwaararbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid alsnog heeft berekend op 15 tot 25% zodat gedaagde met een indeling van appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% met ingang van 1 juli 1999 de mate van arbeidsongeschiktheid niet heeft onderschat.
In hoger beroep is aangevoerd dat gedaagde de belastbaarheid van appellant heeft onderschat en dat hij niet kan werken in de geselecteerde functies.
Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gegeven om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan in de aangevallen uitspraak.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen.
Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheids- toestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat appellant en zijn gemachtigde daaraan gehecht willen zien.
Voorts overweegt de Raad dat, indien bij de onderhavige beoordeling wordt uitgegaan van het destijds in de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 januari 1996 -in welke uitspraak gedaagde destijds heeft berust- overgenomen oordeel van de orthopedisch chirurg A.J. Tonino over appellants belastbaarheid, ook dan een zodanige hoeveelheid functies overblijft dat de schatting uitkomt op 15 tot 25%.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.