ECLI:NL:CRVB:2005:AT3936
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- M.H.A. Jenniskens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2005, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J. Crombag, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 25 tot 35%. De rechtbank had eerder deze beslissing bevestigd, en appellant stelt dat zijn belastbaarheid is onderschat en dat hij niet in de geselecteerde functies kan werken.
De Raad heeft de zaak op 1 maart 2005 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. K. van der Wal. De Raad oordeelt dat de eerdere beoordeling van de rechtbank correct was. De Raad verwijst naar een besluit van 14 maart 2002, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard. De rechtbank had vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% had berekend, wat betekent dat de eerdere indeling van appellant in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% niet onjuist was.
De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien. De argumenten van appellant in hoger beroep bieden geen nieuwe inzichten die de Raad zouden doen twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de beschikbare medische gegevens voldoende zijn om tot een verantwoord oordeel te komen over de gezondheidstoestand van appellant. De Raad wijst erop dat de eigen mening van appellant over zijn gezondheid niet voldoende onderbouwd is met medische gegevens, waardoor deze niet het gewicht krijgt dat appellant en zijn gemachtigde eraan willen hechten.