ECLI:NL:CRVB:2005:AT3943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1781 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 april 2005 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank heeft bevestigd. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 6 november 2000, waarin hem geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering werd toegekend, omdat hij niet gedurende een periode van tenminste 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het besluit van het Uwv zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk juist is. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zouden aantonen dat hij niet geschikt was voor zijn eigen werk als tuinbouwmedewerker. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts eigen onderzoek hebben gedaan en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien. De Raad heeft dan ook geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en houdt in dat appellant geen recht heeft op de gevraagde WAO-uitkering.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1781 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Mr. J.W. Bogaardt, advocaat te Wassenaar, heeft als gemachtigde van appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 februari 2003, nummer AWB 02/1923 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 maart 2005, waar appellant niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen A.M. Snijders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit van 13 mei 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 6 november 2000, waarbij appellant geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is toegekend, omdat hij uitgaande van de datum 8 september 1997 niet gedurende een periode van tenminste 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan gedaagdes standpunt dat appellant bij het eind van de wachttijd geschikt is voor zijn eigen werk als tuinbouwmedewerker, zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk juist is. Om die reden heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
Hetgeen in hoger beroep van de zijde van appellant is aangevoerd komt neer op een herhaling van hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd en heeft de Raad geen aanleiding gegeven om over het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
De Raad merkt nog op dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts eigen onderzoek hebben gedaan, de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldigheidshalve nog een psychiatrische expertise heeft laten doen en dat in hoger beroep geen medische gegevens zijn overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat appellant niet geschikt was voor de maatmanarbeid in het hier aan de orde zijnde tijdvak.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) K.J.S.Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.