ECLI:NL:CRVB:2005:AT3943
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- M.H.A. Jenniskens
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 april 2005 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank heeft bevestigd. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 6 november 2000, waarin hem geen uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering werd toegekend, omdat hij niet gedurende een periode van tenminste 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het besluit van het Uwv zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk juist is. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zouden aantonen dat hij niet geschikt was voor zijn eigen werk als tuinbouwmedewerker. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts eigen onderzoek hebben gedaan en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien. De Raad heeft dan ook geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en houdt in dat appellant geen recht heeft op de gevraagde WAO-uitkering.