ECLI:NL:CRVB:2005:AT3951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2143 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en intrekking van uitkering op basis van medische gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de intrekking van zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd bevestigd. De intrekking vond plaats met ingang van 18 januari 2001, omdat gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), van mening was dat appellant niet langer arbeidsongeschikt was. Appellant stelde dat hij meer beperkt was dan door gedaagde en de rechtbank werd aangenomen, maar hij heeft geen medische gegevens overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 maart 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd was door A.M. Snijders. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts eigen onderzoek hebben verricht en inlichtingen hebben ingewonnen bij de behandelend artsen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant onjuist is vastgesteld op basis van de beschikbare medische gegevens.

De Raad oordeelt dat uit de medische gegevens niet blijkt dat de behandelend artsen appellant vanwege het enkele bestaan van (pijn)klachten niet in staat zouden achten tot voor hem geschikt werk. Gezien het voorgaande en in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is er geen reden om te concluderen dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden. De Raad bevestigt daarom de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2143 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage, heeft als gemachtigde van appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 maart 2003, nummer AWB 02/2784 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 maart 2005, waar appellant, zoals tevoren was bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen A.M. Snijders, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit van 13 juni 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 4 december 2000, waarbij appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 18 januari 2001 is ingetrokken, omdat hij met ingang van die datum naar het oordeel van gedaagde niet langer arbeidsongeschikt is.
De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan gedaagdes standpunt niet op een te optimistische inschatting van appellants belastbaarheid op de datum in geding berust.
In hoger beroep is namens appellant het standpunt ingenomen dat hij forser beperkt is dan gedaagde en de rechtbank hebben aangenomen.
Er zijn door appellant geen medische gegevens overgelegd die voor dat standpunt steun zouden kunnen bieden.
De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts eigen onderzoek hebben verricht en inlichtingen bij de behandelend artsen hebben ingewonnen. De Raad heeft geen aanleiding om aan te nemen dat aan de hand van die gegevens appellants belastbaarheid onjuist is vastgesteld.
In verband hiermee merkt de Raad op dat uit de beschikbare medische gegevens niet valt op te maken dat de behandelend artsen appellant vanwege het enkele bestaan van (pijn)klachten niet tot voor hem geschikt werk in staat zouden achten.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens