ECLI:NL:CRVB:2005:AT3968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2574 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en subjectieve beleving van klachten

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de uitkering van appellante, die was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 6 januari 2002 moest worden verlaagd naar 35 tot 45%. Appellante stelde dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar subjectieve beleving van de klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 maart 2005, waarbij appellante in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door M.J. Gerritsen van het Uwv.

De Raad oordeelde dat de subjectieve beleving van de klachten door appellante niet beslissend was voor de beoordeling van haar aanspraken op basis van de WAO. De Raad verwees naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans, waarin werd bevestigd dat de medische beoordeling op juiste wijze was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit van de rechtbank te herzien, en bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad achtte het niet nodig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische informatie en de rol van subjectieve klachten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had voldoende rekening gehouden met de medische gegevens en de ernst van de klachten van appellante, maar vond geen aanknopingspunten voor een andere conclusie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de herziening van de WAO-uitkering terecht was doorgevoerd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2574 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 18 april 2003, nummer 02/874 WAO Y1 A, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 1 maart 2005, waar appellante in persoon is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen M.J. Gerritsen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 19 november 2001 heeft gedaagde aan appellante medegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, met ingang van 6 januari 2002 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 16 september 2002, het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 november 2001 ongegrond verklaard.
Het bestreden besluit is door de rechtbank in stand gelaten.
In de aangevallen uitspraak, waarin appellante met "eiseres" en gedaagde met "verweerder" is aangeduid, heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beperkingen van eiseres niet onderschat en is daarmee voldoende rekening gehouden bij de geselecteerde functies. De rechtbank heeft in het gestelde in beroep geen aanknopingspunten kunnen vinden voor een andersluidende conclusie. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat de voorhanden zijnde (recente) medische informatie over eiseres is betrokken en meegewogen bij de onderhavige beoordeling. Hiernaast neemt de rechtbank in aanmerking dat bij onderzoek en uit het dagverhaal van eiseres de ernst van de door haar ondervonden psoriasis-, nek-, gewricht- en moeheidklachten niet geobjectiveerd kan worden. De rechtbank ziet dan ook, evenals verweerder, onvoldoende aanleiding voor een energetische urenbeperking. De rechtbank wil aan de ernst van de klachten van eiseres niets afdoen, maar heeft onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres door die klachten zodanig wordt beperkt, dat zij helemaal geen (passende) werkzaamheden meer zou kunnen verrichten. Ook heeft eiseres haar klachten in beroep niet met nadere medische verklaringen van (andere) behandelaars onderbouwd, op grond waarvan de rechtbank tot een andersluidende conclusie zou moeten komen.
Hiernaast wijst de rechtbank er, voor zover hier van belang, nog op dat anders dan eiseres heeft gesuggereerd het hoger beroep destijds gegrond is verklaard omdat enerzijds op medische en anderzijds op arbeidskundige gronden een tweetal functies dienden te vervallen. Gezien de in hoger beroep verrichte reumatologische expertise is het echter niet zo dat de destijds door verweerder vastgestelde medische beperkingen van eiseres voor het verrichten van arbeid onjuist waren vastgesteld en dat daarom het hoger beroep gegrond is verklaard.
De rechtbank acht zich door de thans voorhanden zijnde gegevens dan ook voldoende voorgelicht en ziet geen aanleiding een nader medisch onderzoek te gelasten."
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de subjectieve beleving van de klachten door appellante.
Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd geeft de Raad geen aanleiding om anders te oordelen over het bestreden besluit dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
De subjectieve beleving van haar klachten door appellante kan bij de bepaling van haar aanspraken ingevolge de WAO niet beslissend zijn. Voorts merkt de Raad op dat onder meer uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans van 7 juni 2002 duidelijk blijkt dat zowel de primaire verzekeringsarts als hij zelf de medische beoordeling hebben gedaan aan de hand van de richtlijnen waarop appellante zich in het beroepschrift aan de Raad heeft beroepen.
Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.