ECLI:NL:CRVB:2005:AT4815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3028 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname betalingsverplichtingen werkgever in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.P. Flinterman, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder de aanvraag van appellant om onbetaald gebleven bedragen over te nemen, afgewezen. Appellant was tot 1 oktober 1999 directeur en mede-eigenaar van een besloten vennootschap, die kort daarna werd overgenomen door Incassure B.V. Appellant trad in dienst bij deze onderneming, maar na het faillissement van zijn eerdere vennootschap en zijn ontslag bij Incassure B.V. diende hij een aanvraag in bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor de overname van betalingsverplichtingen. Deze aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt dat appellant niet als werknemer van de vennootschap kon worden aangemerkt en dat er geen betalingsonmacht was aangetoond.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 februari 2005, waarbij alleen de gedaagde partij aanwezig was. De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van het geschil plaatsvond op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. Appellant stelde dat hij in dienstbetrekking stond bij de overgenomen vennootschap, maar de rechtbank had eerder zijn beroep verworpen, onder verwijzing naar zijn eigen erkenning dat hij niet in dienstbetrekking stond bij de vennootschap. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij in dienst was van Assurantiegroep Op Weg B.V., maar de Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak bevestigd moest worden.

De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, en werd openbaar uitgesproken op 6 april 2005. De Raad concludeerde dat de weigering om betalingsverplichtingen over te nemen terecht was, omdat appellant niet als werknemer van de vennootschap kon worden aangemerkt en er geen bewijs was van betalingsonmacht.

Uitspraak

03/3028 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. A.P. Flinterman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank Amsterdam, reg.nr. AWB 02/4258 WW, gedagtekend 13 mei 2003, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 23 februari 2005, waar van partijen alleen gedaagde is verschenen, vertegenwoordigd door M. Florijn, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
De Raad ontleent aan de gedingstukken dat appellant tot 1 oktober 1999 directeur en mede-eigenaar was van de [naam besloten vennootschap]. (hierna: [de vennootschap]). Die onderneming is rond die datum overgenomen door Incassure B.V., handelende onder de naam Assurantiegroep Op Weg B.V., waar appellant op 1 oktober 1999 in dienst is getreden als assurantie-adviseur. Op 1 maart 2000 is het faillissement van [de vennootschap] uitgesproken. Op 1 mei 2000 heeft appellant ontslag genomen bij Incassure B.V. en per 5 juli 2000 zou Incassure B.V. zijn opgehouden te bestaan.
Appellant heeft bij gedaagde een aanvraag ingediend om met toepassing van Hoofdstuk IV van de WW onbetaald gebleven bedragen over de maanden februari, maart en april 2000 over te nemen. Daarna is vanwege gedaagde een onderzoek ingesteld naar mogelijke werkgeversfraude door [de vennootschap]. Nadat het daarvan opgemaakte rapport Werkgeversfraude was uitgebracht, heeft gedaagde bij besluit van 10 april 2002, appellants aanvraag afgewezen.
Bij het op bezwaar gegeven besluit van 8 augustus 2002 heeft gedaagde die afwijzing gehandhaafd. Daarbij heeft gedaagde zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat appellant niet als werknemer van [de vennootschap] kan worden aangemerkt. Hij heeft daaraan toegevoegd dat appellant evenmin recht heeft op overneming van enige betaling wegens loonachterstand bij Incassure B.V., omdat niet is gebleken van betalingsonmacht.
In beroep heeft appellant gesteld dat hij in dienstbetrekking stond met [de vennootschap].
De rechtbank heeft dat beroep verworpen onder verwijzing naar appellants erkenning bij de hoorzitting van 10 juli 2002 dat hij niet in dienstbetrekking stond bij [de vennootschap].
In hoger beroep heeft appellant de stelling betrokken dat hij in dienst was van Assurantiegroep Op Weg B.V., onder meer omdat hij de aanwijzingen van de heer [naam betrokkene] diende op te volgen.
De Raad overweegt dat uit de stukken blijkt dat appellant zelf heeft aangegeven dat de heer [naam betrokkene] aanvankelijk als werknemer bij [de vennootschap] werkzaam was en na de overname van [de vennootschap] als directeur van Incassure B.V. optrad.
De Raad is dan ook tot de slotsom gekomen dat bij het bestreden besluit terecht is geweigerd om betalingsverplichtingen over te nemen, voor zover het betreft [de vennootschap] omdat appellant daar niet als werknemer werkzaam was en voor zover het betreft Incassure B.V. omdat niet gebleken is van betalingsonmacht.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. T. Hoogenboom en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 april 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) S. l’Ami.