ECLI:NL:CRVB:2005:AT4815
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- Rechtspraak.nl
Weigering overname betalingsverplichtingen werkgever in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A.P. Flinterman, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder de aanvraag van appellant om onbetaald gebleven bedragen over te nemen, afgewezen. Appellant was tot 1 oktober 1999 directeur en mede-eigenaar van een besloten vennootschap, die kort daarna werd overgenomen door Incassure B.V. Appellant trad in dienst bij deze onderneming, maar na het faillissement van zijn eerdere vennootschap en zijn ontslag bij Incassure B.V. diende hij een aanvraag in bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor de overname van betalingsverplichtingen. Deze aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt dat appellant niet als werknemer van de vennootschap kon worden aangemerkt en dat er geen betalingsonmacht was aangetoond.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 februari 2005, waarbij alleen de gedaagde partij aanwezig was. De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van het geschil plaatsvond op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. Appellant stelde dat hij in dienstbetrekking stond bij de overgenomen vennootschap, maar de rechtbank had eerder zijn beroep verworpen, onder verwijzing naar zijn eigen erkenning dat hij niet in dienstbetrekking stond bij de vennootschap. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij in dienst was van Assurantiegroep Op Weg B.V., maar de Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak bevestigd moest worden.
De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, en werd openbaar uitgesproken op 6 april 2005. De Raad concludeerde dat de weigering om betalingsverplichtingen over te nemen terecht was, omdat appellant niet als werknemer van de vennootschap kon worden aangemerkt en er geen bewijs was van betalingsonmacht.