ECLI:NL:CRVB:2005:AT4919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2243 NABW + 03/2244 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van proceskostenvergoeding aan appellanten, die in beroep waren gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellanten, vertegenwoordigd door S.C. van Heerd van de Stichting Juridische E.H.B.O. Tilburg, stelden dat zij recht hadden op een vergoeding van proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank had echter geoordeeld dat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de Stichting geen kosten voor rechtshulp in rekening bracht.

Tijdens de zitting op 15 maart 2005 waren de appellanten niet verschenen, terwijl de gedaagde, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, zich liet vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach. De Raad heeft de argumenten van de appellanten en de gedaagde zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeerde dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat er kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De informatie van de gedaagde over de kostenstructuur van de Stichting werd als betrouwbaar beschouwd, en de Raad zag geen aanleiding om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen recht op proceskostenvergoeding bestond. De Raad oordeelde dat, aangezien de appellanten geen kosten voor rechtshulp hadden gemaakt, er geen grond was voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van concrete en verifieerbare bewijsstukken bij het aanvragen van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/2243 NABW + 03/2244 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant] en [appellante] , beiden wonende te [woonplaats], appellanten,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft S.C. van Heerd, werkzaam bij de Stichting Juridische E.H.B.O. Tilburg (hierna: de Stichting) hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 maart 2003, reg.nr. 02/452 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 15 maart 2005, waar appellanten niet zijn verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. MOTIVERING
Het hoger beroep van appellanten is gericht tegen het niet toekennen door de rechtbank van een proceskostenvergoeding, omdat naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken is van op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Appellanten hebben aangevoerd dat het inroepen van professionele juridische rechtsbijstand gerechtvaardigd is en dat er wel kosten zijn gemaakt die volgens het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen.
In verweer heeft gedaagde ter zitting onder meer gesteld dat de Stichting geen kosten voor rechtshulp in rekening brengt zodat er ook geen sprake kan zijn van een kostenvergoeding.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voorzover van belang, bepaalt dat de rechtbank bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad, waarvan onder meer blijkt uit de uitspraak van 26 mei 1998, gepubliceerd in
JABW 1998/129, is geen sprake van op grond van artikel 8:75 van de Abw voor vergoeding in aanmerking komende kosten, indien een betrokkene voor de dienstverlening van zijn gemachtigde geen kosten is verschuldigd.
Ter zitting is van de kant van gedaagde meegedeeld dat uit van die kant telefonisch ingewonnen informatie bij de Stichting is gebleken dat de Stichting rechtzoekende cliënten geen kosten voor rechtshulp in rekening brengt. De Raad ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. Voorts acht de Raad in dit verband van belang dat appellanten hun stelling dat er sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet met concrete en verifieerbare stukken hebben onderbouwd. Dit betekent dat geen sprake kan zijn van een veroordeling tot vergoeding van proceskosten wegens in beroep verleende rechtsbijstand.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) C.H.T. van Rooijen.
TTAG29032005