[appellant], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluiten van 12 februari 2002, respectievelijk 25 februari 2003 heeft gedaagde aan [naam werknemer], een werknemer van appellante, bericht dat aan hem in verband met zijn ziekmelding per 15 januari 2002, respectievelijk 18 februari 2003 geen uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toekomt omdat [werknemer], voormeld, tijdens ziekte recht heeft op loondoorbetaling door appellante.
Het tegen beide bovenvermelde besluiten ingestelde bezwaar van appellante is bij besluit van 10 februari 2004, hierna: het bestreden besluit, niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 13 september 2004, nummer AWB 04/441 ZW, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J.P.A. Feijen, advocaat te Susteren, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 maart 2005, waar voor appellante zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2], bijgestaan door mr. Feijen, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen B. Drossaert, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Gedaagde heeft appellante door toezending van afschriften van de in rubriek I genoemde besluiten van 12 februari 2002 en 25 februari 2003 op de hoogte gesteld van de ten aanzien van haar werknemer [ naam werknemer] genomen besluiten ingevolge de ZW.
Bij brief van 10 juli 2003 is door appellante tegen beide besluiten protest aangetekend. Namens appellante heeft mr. Feijen bij brief van 30 juli 2003 (formeel) bezwaar gemaakt tegen voornoemde besluiten.
Bij het bestreden besluit heeft gedaagde de - naar zijn oordeel op 30 juli 2003 ingediende - bezwaren wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Het daartegen ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het voor appellante als werkgever duidelijk moest zijn dat de aan haar werknemer [werknemer] gerichte brieven van 12 februari 2002 en 25 februari 2003 rechtsgevolgen teweegbrachten en derhalve besluiten waren. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de wettelijke bezwaartermijn - van 6 weken - is overschreden, nu het bezwaarschrift tegen deze besluiten pas op 31 juli 2003 bij gedaagde is ingekomen. De rechtbank is overigens van oordeel dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij de aan appellante toegezonden besluiten onvoldoende reden is om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in aanmerking genomen dat noch in bezwaar noch in beroep door appellante feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maken.
Namens appellante heeft mr. Feijen in hoger beroep nogmaals gewezen op de feiten en omstandigheden, die de termijnoverschrijding, mede gelet op het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing door gedaagde, verschoonbaar doen zijn:
- de loonadministrateur van appellante heeft kort na ontvangst van de
besluiten van 12 februari 2002 en 25 februari 2003 telefonisch contact
gezocht met het Uwv en is bij die gelegenheid door een medewerker van
het Uwv niet gewezen op de mogelijkheid van bezwaar;
- de brieven van 12 februari 2002 en 25 februari 2003 waren niet kenbaar als
besluiten.
Gedaagde heeft in hoger beroep gepersisteerd bij het standpunt dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt allereerst vast dat uitgaande van de eerdergenoemde brief van 10 juli 2003 van appellante, welke brief naar het oordeel van de Raad als bezwaarschrift dient te worden aangemerkt, de wettelijke bezwaartermijn ruimschoots is overschreden. Hiervan uitgaande blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het ontbreken van rechtsmiddelenvoorlichting als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb is, naar de Raad reeds meermalen heeft overwogen, in zijn algemeenheid onvoldoende om de termijnoverschrijding verschoonbaar te doen zijn. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig.
De Raad is, anders dan appellante, van oordeel dat de besluiten van 12 februari 2002 en 25 februari 2003 voldoende kenbaar waren als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. In deze besluiten wordt immers in duidelijke bewoordingen aan de werknemer [werknemer] te kennen gegeven dat hem geen ziekengeld wordt toegekend. Een dergelijke mededeling is onmiskenbaar op rechtsgevolg gericht.
De omstandigheid dat de loonadministrateur van appellante in telefonische contacten met een medewerker van het Uwv door deze medewerker niet zou zijn gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken levert onvoldoende reden op om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Raad maakt uit het navolgende gedeelte van het in rubriek I van deze uitspraak genoemde aanvullend beroepschrift op dat niet de kennelijke omissie van de zijde van het Uwv in voornoemde telefoongesprekken, maar het stilzitten van appellante tussen het moment van ontvangst van de besluiten van 12 februari 2002 en 25 februari 2003 en de indiening van het bezwaarschrift van 10 juli 2003 bij overigens ongewijzigde omstandigheden de oorzaak is voor de termijnoverschrijding:
"Bij brief van 12 februari 2002 laat UWV GAK aan [werknemer] weten, dat hij geen recht zou hebben op een ziektewetuitkering, aangezien op de werkgever de plicht rust om loon door te betalen tijdens ziekte, aangezien zulks alleen van toepassing zou zijn indien [werknemer] minder dan 5 jaar bij [appellant] in dienst zou zijn. Bij brief van 13 februari 2002 wordt een afschrift van deze brief aan [appellant] gezonden. Bij en in deze brieven wordt geen melding gemaakt van de mogelijkheid tot het aantekenen van bezwaar of beroep.
Aangezien ten aanzien van de reïntegratie en het pakket op maat voor [werknemer] toch nog verdere afspraken moesten worden gemaakt met UWV Gak besteedde [appellant] aan deze brief niet teveel aandacht. Dat zou een verder punt van bespreking met de arbeidsdeskundige kunnen gaan vormen. Dit gold temeer nu [werknemer] weer vrij spoedig hersteld was en de werkzaamheden hervatte, alsmede vanwege het gegeven dat [appellant] ervan uitging dat zij, net zoals dat in het verleden het geval was, nog wel een formeel besluit zou krijgen, waarin de mogelijkheid van bezwaar en beroep zouden worden aangegeven. Wel liet [appellant] zijn loonadministrateur kort na ontvangst van de brief van 13 februari 2003 even met het UWV bellen, met het verzoek om de vergissing te herstellen. Daarbij wordt deze kenbaar gemaakt dat naar mening van het UWV haar stellingname de juiste is. Geen gewag wordt gemaakt van het gegeven dat [appellant] maar bezwaar moet aantekenen als zij het niet eens is met de stellingname van het UWV. Gelet op het beperkte belang van de zaak, sneeuwt deze als het ware onder en er wordt geen aandacht meer aan besteed. Op 18 februari 2003 wordt [werknemer] evenwel opnieuw ziek en dat wordt gemeld bij het UWV. Bij brief van 25 februari 2003 laat het UWV aan [werknemer] weten dat hij zich moet melden bij zijn werkgever, een en ander met toezending van een afschrift van deze brief aan [appellant]. Ook in deze stukken wordt geen melding gemaakt van het gegeven dat maar bezwaar aangetekend moet worden, indien heroverweging op prijs wordt gesteld. [appellant] laat aanvang maart 2003 haar loonadministrateur weer bellen met het UWV, die te horen krijgt dat het standpunt van het UWV juist zou zijn , doch zonder dat daar een verdere toelichting bij wordt gegeven. Andermaal wordt evenmin kenbaar gemaakt dat voor een heroverweging het instellen van bezwaar de enige aangewezen weg is. [appellant], in de persoon van de heer Slenter, besluit de kwestie in een later stadium eens aan de orde te gaan stellen bij het UWV, aangezien dat in strijd is met de eerder gedane toezeggingen en gewekte verwachtingen. Dat lukt echter niet direct, een en ander wegens drukke werkzaamheden. [appellant] verwacht overigens ook nu weer, dat er nog wel eens een formeel besluit zal komen, aangezien hij vanuit het verleden gewend is dat de aan hem gerichte correspondentie zeer expliciet aangaf indien bezwaar of beroep mogelijk was. Eind juni 2003 komt hij toe aan het ophelderen van de zaak. Hij neemt telefonisch contact op met het UWV en heeft enkele telefoongesprekken met mevrouw Quax, die hem laat weten, dat het UWV terecht geen ziekengeld heeft betaald, aangezien dat alleen geldt voor werknemers die arbeidsgehandicapt zijn en onder de Wet REA vallen die korter dan 5 jaar in dienst zijn. Voor de gedane toezeggingen voorafgaande aan de reïntegratie wordt geen gehoor gevonden bij het UWV en voor het overige wordt kort gezegd dat de kwestie voor wat betreft het UWV was afgedaan. [appellant] had maar bezwaar moeten aantekenen. [appellant] heeft vervolgens alsnog bezwaar aangetekend, door haar ‘protest’ genoemd, een en ander bij brief van 10 juli 2003." De Raad komt derhalve tot de slotsom dat de termijnoverschrijding in de bezwaarfase nietverschoonbaar is te achten.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.