ECLI:NL:CRVB:2005:AT5584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/108 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitspraak inzake indeling functie en concentratiestoornis

In deze zaak heeft verzoeker, die lijdt aan een concentratiestoornis, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 26 september 2002. Deze uitspraak bevestigde een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat het besluit van het Werkvoorzieningschap om de indeling van verzoekers functie niet met terugwerkende kracht in te laten gaan, rechtmatig was. Verzoeker stelde dat hij tijdens de zitting van 15 augustus 2002 niet in staat was om de juiste antwoorden te geven op vragen over toezeggingen die in het verleden waren gedaan, vanwege zijn concentratiestoornis. Hij voerde aan dat dit zou kunnen leiden tot een andere uitspraak.

De Raad overwoog dat verzoeker geen medische stukken had overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling en dat de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden niet nieuw waren. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren. Aangezien verzoeker niet aan de vereisten van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht voldeed, werd het verzoek om herziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de afwijzing van het verzoek om herziening bevestigden. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2005.

Uitspraak

04/108 AW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 26 september 2002, nr. 00/3618 AW.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verzoeker heeft om herziening van bovenvermelde uitspraak verzocht, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen.
Namens het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap [naam werkvoorzieningschap], in de uitspraak van 26 september 2002 en hierna aangeduid als gedaagde, is op het verzoek om herziening gereageerd.
Verzoeker heeft meerdere malen nadere stukken ingezonden.
Van de zijde van gedaagde is nader gereageerd.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 maart 2005, waar verzoeker in persoon is verschenen, vergezeld door zijn dochter [naam dochter]. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Wehrmeijer, werkzaam bij voormeld Werkvoorzieningschap.
II. MOTIVERING
1. Bij de door verzoeker bedoelde onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad is de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 mei 2000, nr. AWB 99/677 AW bevestigd. De Raad heeft daarbij geoordeeld dat het besluit van 21 december 1998, waarbij gedaagde heeft geweigerd om de indeling van verzoekers functie per 1 juli 1998 in schaal 9 met terugwerkende kracht in te laten gaan per 1990 of 1994, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
2. In het onderhavige verzoek om herziening heeft verzoeker naar voren gebracht dat hem door middel van een visioen duidelijk is geworden dat hij tijdens de zitting van de Raad van 15 augustus 2002 ten gevolge van een concentratiestoornis - waaraan hij sinds 1996 lijdt - in een gedachtenvacuüm gevangen heeft gezeten, waardoor hij de aan hem gestelde vragen niet juist heeft kunnen beantwoorden. Het ging daarbij om vragen over toezeggingen die in 1983, 1985 en 1997 door de voorzitter van het bestuur en de algemeen directeur zouden zijn gedaan. Verzoeker stelt dat de juiste antwoorden op deze vragen tot een geheel andere uitspraak kunnen leiden.
3. Naar aanleiding van het gedane verzoek om herziening overweegt de Raad het volgende.
4. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
5. De Raad stelt vast dat verzoeker ter ondersteuning van zijn stelling, dat hij aan een concentratiestoornis lijdt, waardoor een gedachtenvacuüm kan ontstaan, geen medische stukken heeft aangedragen. Indien en voorzover er tijdens de zitting van 15 augustus 2002 al sprake zou zijn geweest van een dergelijk vacuüm, ziet de Raad in elk geval in het door verzoeker verder aangevoerde geen feiten of omstandigheden gelegen, die verzoeker vóór ’s Raads uitspraak van 26 september 2002 niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn.
5.1. Het door verzoeker inhoudelijk gestelde is in essentie een herhaling van hetgeen door hem in de aan de uitspraak voorafgegane procedures en in het geding dat tot die uitspraak heeft geleid naar voren is gebracht. De Raad wijst daarbij in het bijzonder op de ruim voor de voornoemde zitting door verzoeker ingezonden pleitnota waaruit blijkt dat verzoeker zijn standpunt inzake de gedane toezeggingen nogmaals zeer uitgebreid heeft toegelicht. Derhalve is de Raad van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb neergelegde vereisten.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te heropenen.
7. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) L.N. Nijhuis.