ECLI:NL:CRVB:2005:AT5743

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3106 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering wegens niet aanvaarden passende arbeid en medische gronden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 19 mei 2003 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel ongegrond verklaarde. Dit besluit hield in dat de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 31 januari 2001 een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), met ingang van 1 juni 2002 voor de duur van drie maanden werd geweigerd omdat hij passende arbeid niet had aanvaard. Appellant had zich ziek gemeld en betwist dat er sprake was van een passend werkaanbod.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 maart 2005, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde niet vertegenwoordigd was. De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 1 mei 2002 in gesprek is geweest met zijn bijstandsconsulent over een functie als mini/midi kraanmachinist, en dat er een concreet werkaanbod was gedaan door Kraanbedrijf Boonstra. Appellant heeft echter geweigerd om een gezamenlijk gesprek aan te gaan over deze functie.

De Raad concludeert dat appellant een passend werkaanbod heeft geweigerd en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij om medische redenen niet in staat was deze functie te aanvaarden. De Raad oordeelt dat gedaagde terecht een maatregel heeft opgelegd, waarbij de bijstandsweigering is vastgesteld op 100% voor de duur van een maand, en dat er geen grond is voor matiging van deze maatregel. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/3106 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 mei 2003, reg.nr. 02/1180 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 maart 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant ontving sedert 31 januari 2001 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden.
Bij besluit van 14 mei 2002 heeft gedaagde de bijstand van appellant met ingang van 1 juni 2002 voor de duur van drie maanden geheel geweigerd wegens het niet aanvaarden van passende arbeid.
Bij besluit van 19 september 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 14 mei 2002 gedeeltelijk gegrond verklaard en de duur van de opgelegde maatregel teruggebracht tot twee maanden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 september 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft deze uitspraak in hoger beroep gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 14, eerste lid, van de Abw bepaalt, voorzover hier van belang, dat indien de belanghebbende een op grond van hoofdstuk VIII van de Abw aan de bijstand verbonden verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, burgemeester en wethouders de bijstand tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een maatregel bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. In het vijfde lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste en het tweede lid nadere regels worden gesteld. De desbetreffende algemene maatregel van bestuur is het Maatregelenbesluit.
Ingevolge artikel 113, eerste lid, aanhef en onder c, van de Abw is de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, verplicht passende arbeid te aanvaarden. Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder f, van dit artikel is de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, verplicht beschikbaar te zijn voor voorzieningen van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te maken en daartoe op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt, voorzover van belang, dat onder passende arbeid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
Uit de gedingstukken is gebleken dat met appellant - voor wie de verplichtingen, bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Abw golden - op 1 mei 2002 in een onderhoud met zijn bijstandsconsulent en een medewerkster van de Stichting Banenplan is gesproken over de door hem gewenste functie als mini/midi kraanmachinist, alsmede de mogelijkheid een dergelijke functie eerst op WIW-basis te vervullen, waarna appellant door gedaagde bij schrijven van 3 mei 2002 tot 8 mei 2002 bedenktijd is geboden. Appellant heeft zich bij brief van 5 mei 2002 ziek gemeld bij gedaagde. Vervolgens is door de Stichting Banenplan een dergelijke functie gevonden bij Kraanbedrijf Boonstra te Tytsjerksteradiel. Gelet op de door appellant opgeworpen bedenkingen is aan appellant tijdens een huisbezoek op 13 mei 2002 door zijn bijstandsconsulent voorgesteld een gezamenlijk gesprek met Boonstra aan te gaan. Appellant heeft dit geweigerd.
Appellant heeft betwist dat de hem aangeboden functie een concreet aanbod inhield. Hij heeft zich in het verleden diverse malen bij Boonstra gemeld, maar deze was alleen in goedkope arbeidskrachten geïnteresseerd. Bovendien heeft gedaagde ten onrechte geen rekening gehouden met zijn ziekmelding. Hij verwijst hierbij naar de verklaring van zijn huisarts van
6 maart 2003 inhoudende dat hij in de periode april tot en met mei 2002 ziek is geweest.
De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van appellant dat geen sprake was van een passende functie en/of een concreet werkaanbod en verwijst daartoe naar de door gedaagde overgelegde vacature en het door de Stichting Banenplan weergegeven traject, inhoudende een dienstverband van twee maanden in het kader van de WIW, bij goed functioneren gevolgd door een vast dienstverband. Appellant heeft ter zitting van de Raad bevestigd dat de functie bij Boonstra tijdens het huisbezoek op 13 mei 2002 aan hem is voorgehouden.
Voor de Raad is genoegzaam komen vast te staan dat appellant een passend werkaanbod heeft geweigerd. Het betreft hier een specifiek op de kwaliteiten en ervaring van appellant toegespitste functie en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aanvaarden van die functie in redelijkheid niet van hem kon worden gevergd. Dat hij gelet op eerdere ervaringen er de voorkeur aan gaf elders een dergelijke functie te vervullen doet daar niet aan af. Dat hij naar objectieve maatstaven op medische gronden niet in staat was de functie te aanvaarden acht de Raad evenmin aangetoond.
Door passende arbeid te weigeren, is appellant de ingevolge artikel 113, eerste lid, aanhef en onder c, van de Abw op hem rustende verplichting niet nagekomen. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat terzake van deze gedraging elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Gedaagde was dan ook gehouden ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Abw een maatregel op te leggen. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 4, onderdeel a, en artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit Abw, Iowa en Ioaz (hierna: Maatregelenbesluit) wordt in het geval sprake is van het niet aanvaarden van passende arbeid de weigering van bijstand vastgesteld op 100% voor de duur van een maand.
Indien sprake is van recidive wordt de periode waarvoor de maatregel geldt met toepassing van artikel 5, tweede lid, van het Maatregelenbesluit verdubbeld. De door gedaagde bij het besluit van 19 september 2002 opgelegde maatregel, waarbij rekening is gehouden met de eerder in 2001 aan appellant opgelegde maatregel, is daarmee in overeenstemming.
Voor verdere afstemming leidend tot een matiging van de maatregel met toepassing van artikel 14, tweede lid, van de Abw ziet de Raad onder gegeven omstandigheden geen grond. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Abw is de Raad niet gebleken, zodat gedaagde niet bevoegd was van het opleggen van een maatregel af te zien.
De Raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2005.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) R. van den Munckhof.