ECLI:NL:CRVB:2005:AT5923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3530 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die met ingang van 29 juli 2002 is ingetrokken op basis van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar zijn arbeidsongeschiktheid was volgens gedaagde afgenomen naar minder dan 15%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat gedaagde onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische beperkingen, waaronder hartfalen, rugklachten en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 maart 2005, waarbij appellant in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, en gedaagde vertegenwoordigd was door een medewerker van het Uwv.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten en medische beoordelingen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling van gedaagde zorgvuldig is uitgevoerd en voldoende is onderbouwd met objectieve medische gegevens. De Raad concludeert dat de door de arbeidsdeskundige aan appellant voorgehouden functies niet boven zijn belastbaarheid uitgaan, en dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

03/3530 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is op daartoe bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Roermond op 2 juli 2003, nrs. 03/78 WAO en 03/79 WW, tussen partijen gegeven uitspraak (de aangevallen uitspraak), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn vervolgens nog nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 maart 2005. Aldaar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.H.J.M. Dohmen, advocaat te Maastricht, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 16 september 1998 is aan appellant met ingang van 31 augustus 1997 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Met ingang van 19 maart 2001 is de mate van arbeidsongeschiktheid gehandhaafd in de klasse van 15 tot 25%, maar is de uitkering niet uitbetaald in verband met inkomsten van appellant uit arbeid.
Bij besluit van 9 augustus 2002 is de uitkering met ingang van 29 juli 2002 ingetrokken omdat de arbeidsongeschiktheid van appellant is afgenomen naar minder dan 15%. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 17 december 2002 (het bestreden besluit) zijn standpunt gehandhaafd onder verwijzing naar de medische bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat -gelet op de voorhanden medische gegevens- geen aanknopingspunten zijn gevonden de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken en dat niet is gebleken dat de medische klachten van appellant zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. Niet is gebleken dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om -binnen de voor hem geldende beperkingen vallende- werkzaamheden te verrichten. De rechtsbank was mitsdien van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste, althans toereikende, medische grondslag berustte en dat evenmin reden aanwezig was te concluderen dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toets niet kon doorstaan.
In hoger beroep heeft appellant hetgeen namens hem in bezwaar en beroep bij de rechtbank is aangevoerd, herhaald en gesteld dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische beperkingen, zoals hartfalen, rugklachten en psychische klachten, waardoor hij de aan hem voorgehouden functies niet kan vervullen. Appellant handhaaft daarbij tevens zijn standpunt dat het op de weg van gedaagde had gelegen om nadere informatie in te winnen bij de artsen van de penitentiaire inrichting waar appellant heeft verbleven, althans bij de neuroloog bij wie deze informatie ook bekend is.
De Raad overweegt het volgende.
In hoger beroep dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het bestreden besluit waarbij gedaagde de WAO-uitkering van appellant met ingang van 29 juli 2002 heeft ingetrokken in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en stelt zich daarbij achter de overwegingen die de rechtbank aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden aan de in het bestreden besluit vervatte opvatting van gedaagde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 29 juli 2002 is afgenomen naar minder dan 15%. Het standpunt van gedaagde berust op de bevindingen van de verzekeringsarts D.O.H. Reifenschweiler, die appellant op 2 juli 2002 heeft onderzocht en die beschikte over medische gegevens van de behandelend orthopedisch chirurg en de cardioloog, alsmede op de bevindingen van de bezwaar- verzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen, die beschikte over informatie van de huisarts van appellant en over recente gegevens van de fysiotherapeut, de cardioloog en de orthopedisch chirurg. Met betrekking tot de hartklachten en de polsklachten van appellant is bij de vaststelling van het belastbaarheidspatroon rekening gehouden met de daaruit voortvloeiende beperkingen, terwijl met betrekking tot de psychische klachten en de rugklachten geen gegevens voorhanden zijn die betrekking hebben op de datum in geding. In de door appellant in geding gebrachte gegevens van zijn huisarts vindt de Raad evenmin steun voor het standpunt van appellant dat zijn medische beperkingen ten gevolge van zijn rugklachten zouden zijn onderschat, nu deze gegevens geen melding maken van rugklachten op de datum in geding.
Mitsdien is de Raad van oordeel dat het standpunt van gedaagde met betrekking tot de medische beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en genoegzaam met objectieve medische gegevens is onderbouwd. In hetgeen overigens door appellant ten aanzien van de medische beoordeling in hoger beroep naar voren is gebracht, ziet de Raad geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen.
Ten aanzien van het arbeidskundig aspect van het bestreden besluit is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de door de arbeidsdeskundige aan appellant voorgehouden functies, wat de belasting in die functies betreft, de belastbaarheid van appellant niet te boven gaan, zodat ook dit onderdeel van het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Het hoger beroep van appellant treft, gelet op voorgaande overwegingen, geen doel. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Grauss als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 april 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) J.P. Grauss.