E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3577 NABW
03/3579 NABW
03/3880 NABW
03/3881 NABW
03/4406 NABW
03/5105 NABW
03/5564 NABW
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winsterswijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 18 juli 2003, reg.nrs. 03/343 en 03/344 NABW, 31 juli 2003, reg.nrs. 03/807 en 03/806 NABW, 28 augustus 2003, reg.nr. 03/105 NABW, 20 oktober 2003, reg.nr. 03/611 NABW en 14 oktober 2003, reg.nrs. 03/1038 en 03/1306 NABW.
Appellant heeft nadien nadere stukken ingediend.
De gedingen zijn - tezamen met het geding in de zaak met reg.nr. 03/4405 NABW - gevoegd behandeld ter zitting van 19 april 2005. Daar is appellant in persoon verschenen en heeft gedaagde zich niet laten vertegenwoordigen. Na de gevoegde behandeling ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst. In de zaak met reg.nr. 03/4405 NABW is afzonderlijk uitspraak gedaan.
Voor een uitvoerige weergave van de hier relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de in rubriek I genoemde aangevallen uitspraken. De in deze uitspraken behandelde hoofdzaken hebben betrekking op de door appellant ingestelde beroepen tegen door gedaagde genomen besluiten op bezwaar inzake de volgende aanvragen om bijzondere bijstand:
a. de aanvraag van 26 september 2002 betreffende incassokosten tot een bedrag van € 50,33 in verband met de invordering van een schuld aan KPN (reg.nr. 03/3577 NABW);
b. de aanvraag van 17 oktober 2002 betreffende reparatiekosten telefoon- en
faxapparaat tot een bedrag van € 133,90 (reg.nr. 03/3579 NABW);
c. de aanvraag van 6 januari 2003 betreffende kopieerkosten, verzendkosten, kosten van inktcartridges en telefoonkosten tot een bedrag van € 1.028,71 (reg.nr.
03/3880 NABW);
d. de aanvraag van 3 december 2002 betreffende reis- en verblijfkosten in verband met het bijwonen van zittingen bij de rechtbank Zutphen in de periode van 1994 tot en met 2003 tot een bedrag van € 1.566,-- (reg.nr. 03/3881 NABW);
e. de aanvragen van 12 september 2002 en 21 november 2002 betreffende vervoerskosten tot een bedrag van € 9,80 (reg.nr. 03/4406 NABW) en
€ 5,55 (03/5564 NABW) alsmede betreffende twee toeslagen wegens het reizen in de trein zonder geldig vervoersbewijs tot een bedrag van € 27,-- per keer;
f. de aanvraag van 20 februari 2003 betreffende een voorschotnota van
mr. P.L.E.M. Krauth van € 250,-- (03/5105 NABW).
Bij de besluiten op bezwaar zijn de afwijzende besluiten op deze aanvragen om bijzondere bijstand gehandhaafd.
In het geding met reg.nr. 03/3577 NABW heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak van 18 juli 2003 - met een bepaling omtrent het griffierecht - het door appellant tegen het besluit op bezwaar van 4 februari 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In de overige gedingen zijn door de rechtbank respectievelijk de voorzieningenrechter van de rechtbank de door appellant ingestelde beroepen tegen de betreffende besluiten op bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraken gekeerd.
De Raad merkt allereerst het volgende op.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het derde lid van artikel 17 van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de Memorie van Toelichting dient daarbij te worden gedacht aan noodsituaties.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1 paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
De Raad komt hierna tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Abw, wordt degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, niet geacht te verkeren in omstandigheden als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Abw.
In het tweede lid, onder b, van artikel 15 van de Abw is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van het eerste lid bijzondere bijstand te verlenen indienen daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel 1 van dat lid genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 4 februari 2003 in stand gelaten, nu artikel 15 van de Abw aan verlening van bijzondere bijstand in de weg staat.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat artikel 15, eerste lid, van de Abw zich verzet tegen bijstandsverlening voor de incassokosten in verband met invordering van een schuld aan KPN. In hetgeen door appellant is aangevoerd ziet ook de Raad geen grond aan te nemen dat in het geval van appellant sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 15, tweede lid, onder b, van de Abw. Dit betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 4 februari 2003 terecht in stand heeft gelaten.
Het besluit van 4 februari 2003 berust op toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Abw. Naar het oordeel van gedaagde kunnen reparatiekosten van het telefoon- en faxapparaat niet worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van hiervoor vermeld artikel.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat gedaagde zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
Ook het besluit van 29 april 2003 berust op toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
De Raad is met de voorzieningenrechter van de rechtbank en gedaagde van oordeel dat de hier aan de orde zijnde kopieerkosten, verzendkosten, kosten inktcardridges en telefoonkosten niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
De aangevallen uitspraak dient voorzover aangevochten te worden bevestigd.
Bij besluit van 29 april 2003 heeft gedaagde het besluit van 16 januari 2003 gehandhaafd, waarbij de gevraagde bijzondere bijstand in de kosten betrekking hebbende op het bijwonen van zittingen in verband met sinds 1994 bij de rechtbank Zutphen aanhangig gemaakte procedures - (ongeveer 145) - is afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
De Raad onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.
De aangevallen uitspraak komt voorzover aangevochten voor bevestiging in aanmerking.
De bezwaren van appellant tegen de afwijzing van de gevraagde bijstand in de vervoerskosten tot een bedrag van € 36,80 (kosten treinkaartje € 9,80 plus boete € 27,--) en € 32,55 (treinkaartje € 5,55 plus boete € 27,--) zijn bij besluiten van 16 januari 2003 respectievelijk 29 april 2003 ongegrond verklaard.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat gedaagde zich met betrekking tot het besluit van 16 januari 2003 terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 15 van de Abw zich verzet tegen verlening van bijzondere bijstand in de onderhavige kosten, en ook de Raad ziet geen gronden aan te nemen dat in het geval van appellant sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 15, tweede lid, onder b, van de Abw.
Met betrekking tot het besluit van 29 april 2003 is de Raad is van oordeel dat de in geding zijnde kosten voorzover ze betrekking hebben op de boete - gezien het gestelde in artikel 16, aanhef en onder b, van de Abw waarin is bepaald dat in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend kosten met betrekking tot de betaling van een boete - niet zijn aan te merken als noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
Wat de kosten van het treinkaartje betreft is er geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
Het besluit van 23 juli 2003 berust op toepassing van artikel 17, eerste en derde lid, van de Abw.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting leidt de Raad af dat appellant
mr. P.L.E.M. Krauth heeft verzocht hem bij te staan in een aantal verzoeken tot herziening van uitspraken van de Raad. Appellant heeft geen toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) aangevraagd.
De Raad is van oordeel dat appellant een toevoeging op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wrb had kunnen aanvragen, zodat hij ten aanzien daarvan een beroep had kunnen doen op een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Abw. Eerdere afwijzingen van de Raad voor Rechtsbijstand omtrent verzoeken tot toevoeging met betrekking tot andere procedures, maakt het voorgaande niet anders. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw op grond waarvan gedaagde niettemin bevoegd zou zijn om bijzondere bijstand toe te kennen, is de Raad niet gebleken.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard, zodat de aangevallen uitspraak - voorzover aangevochten - moet worden bevestigd.
Uit het voorgaande volgt dat de hoger beroepen niet kunnen slagen.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken, reg.nrs. 03/344 NABW, en 03/611 NABW en 03/105 NABW;
Bevestigt de aangevallen uitspraken, reg.nr. 03/343 NABW, reg.nrs. 03/807 NABW en 03/603 NABW, reg.nrs. 03/806 NABW en 03/606 NABW en reg.nrs. 03/1038 NABW en 03/1306 NABW voorzover aangevochten.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.